13 september 2011

Bibob en de evenredigheid

Door Gilyan Parker

De wet Bibob is een twijfelachtig bezit. Het Bibobinstrumentarium bevat zonder meer goede elementen maar in de praktijk zijn er iets teveel rafelranden.

Soms is het goed terug te gaan naar de bron om wetgeving tegen het licht te kunnen houden. In deze blog een paar bronnen en een kleine greep uit praktijkvoorbeelden van betere waarborgen.

Kanttekeningen

In 1996 constateerde de Parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden (Commissie Van Traa) dat criminele organisaties soms misbruik maken van vergunningen en subsidies (Inzake Opsporing, 24 072). Drie jaar later noteert de Tijdelijke commissie evaluatie opsporingsmethoden (Commissie Kalsbeek) op pagina 213 van haar rapport Opsporing in uitvoering (26 269) vier zinnen over het onderwerp. De belangrijkste twee zinnen zien op juridische kantekeningen bij de bestuurlijke rechtshandhaving en de voorzichtige conclusie dat de wet Bibob deze waarschijnlijk het hoofd zullen bieden.

Een stevige start

Met de slag om de arm van Kalsbeek maken de grote gemeentes rond de eeuwwisseling een stevige start, maar is het wettelijk fundament niet zonder meer stevig. Zo successievelijk worden met name in lagere rechtspraak wat waarborgen aangescherpt, maar toont de Raad van State zich een streng hoeder van het Bibob-instrument. De overheid heeft daarmee relatief vrij spel. De Afdeling Bestuursrechtspraak van die Raad krijgt maar een plukje van de Bibob-zaken ter toets voor: de meeste betrokkenen hebben geen lange adem en zeker niet de middelen om strijdvaardig te blijven. De rechtspraak geeft een relatief scheef beeld van de praktijk, maar stap voor stap komt er meer evenwicht en equality of arms.

Zelf oordelen

Het Landelijk Bureau Bibob, het bevoegd gezag (bijvoorbeeld de burgemeester) en de rechter kunnen niet zomaar afgaan op verkregen informatie. Zij zullen zélf, onafhankelijk van derde overheidsdiensten, een oordeel moeten kunnen geven over de informatie en een eigen oordeel over het bewijs. Dat kan meebrengen dat het bevoegd gezag zélf objectief en concreet bewijs aan moeten dragen. Van Driel Kluit wijst daar op in De Wet BIBOB, innocent but still guilty?, in NJCM Bulletin jrg. 36 (2011), nr 4. met aanhaling van onder meer Rb Alkmaar, 12 november 2009, LJN BK297 en Vanjak v. Kroatië, EHRM 14 januari 2010, appl. no. 29889/04.

Hogere lat ernst

De zwaarte van het bestanddeel “ernstig gevaar” wordt te licht gewogen. Een verwijzing naar de memorie van toelichting bij het (toen) wetsvoorstel gaat mank. Dat is een veelvoorkomende misvatting. De amendementen bij het wetsvoorstel worden over het hoofd gezien en daarmee ligt de ondergrens van de invulling van het ernstig gevaar veelal te laag. Er moet écht wat aan de hand zijn. Zo expliciet ben ik dat in rechtspraak nog niet als aangepaste maatstaf tegengekomen. Wel heeft het tot heroverwegingen bij beslissingen op bezwaar geleid.

Bibob en drugsbeleid

Zowel aan de voordeur als aan de achterdeur is het landelijk softdrugsbeleid omgeven met intrinsieke gedooghandelingen die landelijk als aanvaardbaar in beleid en wet zijn neergelegd. De wettelijke basis voor dit gedogen is sinds 1999 artikel 13b Opiumwet. In de wet Bibob is geen beginselplicht tot handhaving neergelegd. Hetzelfde geldt voor de het gedogen van coffeeshops. De wet Bibob heeft in zoverre bij de verlening en intrekking van exploitatievergunningen aan coffeeshops een betrekkelijke waarde nu de handel in softdrugs per definitie een strafbaar feit is en dus een weigeringsgrond. Dat is nu juíst niet de bedoeling van het softdrugsbeleid, zo concludeert Vermeer in Gedogen door bestuursorganen, (diss.), Kluwer, Deventer 2010, p. 176.

Fiscale verwijten

De Voorzieningenrechter van de  Rechtbank Maastricht zet in de uitspraak van 16 may 2011, AWB 11/617 t/m 620, LJN BQ4356 een bijzondere stap. Ondanks het ontbreken van spoedeisend belang is er een uitvoerige materiële beoordeling onder de streep. Interessant is de overweging ten aanzien van fiscale zaken. De Voorzieningenrechter noteert dat een naheffingsaanslag zelfs mét een vergrijpboete – die een bestuursrechtelijk karakter kent – in relatie tot nota bene grove schuld bij de belastingplichtige (Lb) niet de conclusie kan rechtvaardigen “dat aldus aannemelijk is dat van strafbare feiten sprake is, waaruit voordeel is behaald”, terwijl een naheffingsaanslag met vergrijpboeten ook anderszins nder de maat van “ernstige mate” komt.

On the move

In de rechtspraak is een verdere trechtering waar te nemen, met iets meer oog voor waarborgen. De eerste Bibob-zaken zullen ook bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) richting eindoordeel gaan. Het is belangrijk de piketpalen van 6 EVRM en 1 EP EVRM met autoriteit getoetst te krijgen.

Gilyan Parker