20 februari 2010

Economische grens aan openbaarheid

Door Gilyan Parker

Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is deze wet van toepassing op vrijwel alle bestuursorganen.

Het is niet nodig een specifiek belang te hebben om een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid te richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Eenieder mag dat op grond van de wet.

Belang

Maar niet iedereen heeft belang bij informatie die vervolgens ook écht voor iedereen openbaar is. Het is soms verstandig het verzoek te baseren op een andere juridische grondslag, bijvoorbeeld de wet bescherming persoonsgegevens. Bovendien zijn er allerlei wettelijke uitzonderingen die de inwilliging van een verzoek tegenhouden. Een strikt stelsel openbaart zich. In deze log een voorbeeld daarvan.

Economische of financiële belangen

Op 20 januari 2010 heeft de Raad van State, de hoogste bestuursrechter in onder meer Wob-zaken, de vaste lijn in weigeringsgronden bevestigd door in de zaak met kenmerk 200904051/1/H3 LJN: BK9922, invulling te geven aan de belangenafweging bij de weigering informatie te verstrekken voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van bestuursorganen.

Belangenafweging

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder g, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. De Raad van State kreeg de zaak in hoger beroep voorgelegd nadat de rechtbank heeft geoordeeld dat de gevraagde informatie geen bedrijfsgegevens bevat in de zin van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Voor zover het bestuursorgaan heeft gesteld dat de weigering tevens kan worden gebaseerd op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, heeft de rechtbank overwogen dat dit eerst in het verweerschrift in beroep is gebeurd. Om die reden is zij aan de vraag of die grond de weigering kan dragen voorbijgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht geweigerd de overeenkomst openbaar te maken in verband met het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob. De verzoekers hebben om inzage in een overeenkomst verzocht omdat zij een stuk grond aan het bestuursorgaan hebben verkocht tegen een bepaalde prijs met het beding dat zij alsnog een hogere prijs zullen ontvangen als het bestuursorgaan voor vergelijkbare gronden in het plangebied een hogere prijs betaalt. Hierbij is volgens verzoekers van belang dat de gemeente vrijwel alle grond inmiddels heeft aangekocht. Voorts heeft de rechtbank volgens verzoekers ten onrechte niet in haar oordeel betrokken dat de verkoopprijs door het vergeven van bouwclaimrechten feitelijk hoger heeft gelegen dan de prijs die het bestuursorgaan aan hen heeft uitbetaald. Het bestuursorgaan zou dan verplicht zijn tot een nabetaling aan hen ter hoogte van het verschil op grond van de leveringsakten en het toepasselijke beleid.

Geen belang en belangenafweging

Zoals de Raad van State eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 14 may 2003 in zaak nr. 200203532/1) dient te worden vooropgesteld dat het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering dient, welk belang de Wob vooronderstelt. Het komt iedere burger in gelijke mate toe. Daarom kan ten aanzien van openbaarheid geen onderscheid worden gemaakt naargelang de persoon of de oogmerken van de verzoeker. Bij de te verrichten belangenafweging worden dan ook betrokken het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen, maar niet het specifieke belang van de verzoeker.

Openbaarmaking?

De Raad van State stelt het publieke belang bij openbaarmaking van de samenwerkings-/bouwclaimovereenkomst vervolgens als uitgangspunt. Daarmee moet uitsluitend dit belang en niet het door verzoekers  aangevoerde individuele belang bij het kunnen beoordelen van de vraag of de nabetalingsclausule uit de leveringsakten wordt omzeild, worden afgewogen tegen de belangen waarop het bestuursorgaan zich beroept. Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de overeenkomst waarvan openbaarmaking is verzocht, is de Raad van State met de rechtbank van oordeel dat deze gegevens bevat met betrekking tot de economische en financiële belangen van het college. Nu openbaarmaking van een document op grond van de Wob ertoe leidt dat dit voor een ieder openbaar zal zijn, kunnen derde partijen bij inwilliging van het verzoek hun onderhandelingspositie ten opzichte van het bestuursorgaan op de overeenkomst afstemmen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het belang van het bestuursorgaan ook gelegen is in de financiële afwikkeling van mogelijke onteigeningen in de toekomst en de uitgifte van gronden ten behoeve van de realisatie van geplande bouwprojecten. De rechtbank heeft volgens de Raad van State met juistheid overwogen dat aannemelijk is dat kennisneming van de overeenkomst inzichten kan verschaffen waarmee de onderhandelingspositie van de gemeente onder druk komt te staan en de realisatie van toekomstige projecten in gevaar kan worden gebracht.

Wat weegt zwaarder?

De Raad van State concludeert dat de economische en financiële belangen van het bestuursorgaan die gediend worden met het bij de rechtbank bestreden besluit in redelijkheid zwaarder hebben mogen wegen dan de met openbaarmaking gediende belangen. De rechtbank heeft dan ook naar het oordeel van de raad terecht geoordeeld dat het bestuursorgaan met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob openbaarmaking van de overeenkomst heeft mogen weigeren.

Gilyan Parker