25 augustus 2013

Ondernemers en huwelijkse voorwaarden: een mislukt huwelijk?

Door Gilyan Parker

Veel ondernemers zijn ervan overtuigd dat hun onderneming ‘veilig’ is bij echtscheiding, omdat zij onder huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd.

Niets is minder waar. Dit blijkt wel uit een uitspraak van de Hoge Raad van een jaar geleden, die niet ondernemersgezind is.

Uitgangspunt

Huwelijkse voorwaarden bevatten in de meeste gevallen een periodiek of finaal verrekenbeding van inkomen. Op grond van een periodiek verrekenbeding dient inkomen in de zin van de huwelijkse voorwaarden jaarlijks verrekend te worden. Indien echtgenoten dit tijdens hun huwelijk achterwege laten, dienen zij bij echtscheiding het vermogen te verrekenen dat is gefinancierd met deze overgespaarde, niet-verrekende inkomsten. Dit betekent dat indien de directeur groot aandeelhouder de aandelen in zijn B.V. heeft gefinancierd met inkomen dat verrekend had moeten worden volgens de huwelijkse voorwaarden, hij de waarde van die aandelen bij echtscheiding (alsnog) dient te verrekenen met zijn echtgenote. Dat is voor de meeste ondernemers een tegenvaller, omdat zij er van uitgingen dat hun onderneming buiten schot bleef.

HR 8 juni 2012, LJN BV9605

In de literatuur wordt wel betoogd dat dit onredelijk zou zijn omdat de waardevermeerdering van de aandelen niet uitsluitend is toe te schrijven aan de investering van overgespaarde inkomsten, maar ook aan de inzet en kwaliteiten van de ondernemer. Een volledige deling van de waardestijging doet in deze visie geen recht aan de situatie. De Hoge Raad maakt korte metten met deze redenering. Partijen zijn in 1981 gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden met een periodiek verrekenbeding van inkomen. Tijdens het huwelijk is nimmer verrekend. De man heeft ter verkrijging/volstorting van de aandelen in zijn BV in 1986 een bedrag van 35.000,– (de verplichte inbreng) betaald met inkomen dat met de vrouw verrekend had moeten worden. De Hoge Raad ziet in de omstandigheid dat de na 1986 opgetreden waardestijging van de aandelen voornamelijk teweeggebracht is door de arbeidsinspanning en ondernemerskwaliteiten van de man zelf (en van zijn zakenpartner) geen aanleiding om niet de volledige waardestijging tot het te verrekenen vermogen te laten behoren. De waardestijging komt immers in beginsel toe aan degene die in de aandelen heeft belegd. Dat is hier niet alleen de man als rechthebbende op de aandelen maar krachtens het verrekenbeding en de beleggingsleer ook de vrouw, nu de aandelen zijn gefinancierd uit inkomsten die met haar verrekend hadden moeten worden.

Slotsom

De beleggingsleer wordt dus onverkort gehandhaafd. Dat komt er op neer dat het resultaat van de belegging met overgespaarde inkomsten volledig dient te worden verrekend bij echtscheiding. Voor ondernemers zal dit schrikken zijn, reden waarom ik daar aandacht voor vraag in deze weblog. De vraag is of het resultaat redelijk is. De meningen zijn daarover verdeeld. Elke zaak is anders. Alle feiten en omstandigheden spelen een rol en zeker ook de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Daarom is het laatste woord over de uitwerking van verrekenbedingen voor ondernemers en hun echtgenotes nog niet gesproken.

Gilyan Parker