2 januari 2008

Over klagen in Straatsburg

Door Gilyan Parker

Ik schrijf hier wel vaker over de invloed van uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), zetelend in het Palais de Droits de L'Homme in Straatsburg (Frankrijk).

Regelmatig krijg ik vragen over hoe dat in zijn werk gaat in het glimmende Justitiegebouw van de architect Sir Richard Rogers in Straatsburg. Aanleiding om over de klachtprocedure zelf een weblog te schrijven, is ook het inzicht dat de Nederlandse rechter in het Hof, Egbert Myjer, bood met zijn ‘Straatsburgse Myj/meringen’ in het NJCM-bulletin van november.

Het Hof is gerelateerd aan de Raad van Europa, maar heeft ondanks de naamstelling geen directe link met de EU. Het Hof moet dus ook niet worden verward met het Europese Hof voor Justitie in Luxemburg. De Raad van Europa kent inmiddels 47 lidstaten, die in het EVRM als Hoge Verdragsluitende Partije worden aangeduid. Zo zijn naast de 27 EU lidstaten ook veel andere Europese landen lid, zoals Turkije (al vanaf 1949) en recent Montenegro. Landen als Canada, Japan en de VS zijn als ‘Observers’ aangesloten.
De klachtprocedure van het Hof lijkt een beetje op het bekende FIFO-systeem in de logistieke wereld: first in, first out. Zij die klagen in Straatsburg zijn aan de beurt in de volgorde van zaken die het eerst voor behandeling gereed zijn. Maar voordat er een uitspraak van het Hof ligt, is de klager vaak al jaren verder. Ik moet overigens niet de voorvraag overslaan, want hoe en wanneer kom je in Straatsburg met een klacht?

Het Hof in Straatsburg is in trek. Dat was al zo in strafzaken en civiele zaken. Die trend zet door in het bestuursrecht. Belanghebbenden willen vaker weten of het EHRM klachten kan onderzoeken in situaties waarin rechten onder het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) zouden zijn geschonden. Het was in strafzaken en civiele zaken relatief helder of en wanneer dat kon. In het bestuursrecht worden de contouren nu ook duidelijk. En waarom zou juist in de verhouding tussen burger en overheid niet sprake kunnen zijn van schending van één of meer van deze fundamentele rechten uit het EHRM? Helaas. Zo eenvoudig ligt het ook weer niet. En dan zijn er ook nog de ‘kleine lettertjes’.

Het EHRM kan uitsluitend klachten onderzoeken die betrekking hebben op schendingen van één of meer van de rechten die in het EVRM zelf of in de bijbehorende Protocollen zijn opgenomen. Het EHRM is ook geen hoger beroepsorgaan van Nederlandse rechterlijke instanties en kan hun beslissingen dus niet tenietdoen of wijzigen. Voor schadevergoeding is het zelden zinvol aan te kloppen bij het Hof in Straatsburg, al is er wel een kentering waarneembaar. Het EHRM kan evenmin direct en namens belanghebbenden tussenbeide komen bij de instantie waarover zou zijn te klagen.

Het EHRM kan uitsluitend klachten behandelen die gericht zijn tegen Nederland als lidstaat bij het EVRM. En uitsluitend over kwesties die onder de verantwoordelijkheid vallen van een publieke instantie (de wetgever, de overheid, rechterlijke instanties). Het Hof kan geen klachten onderzoeken over handelingen van een privé-persoon of een particuliere organisatie.

Van belang is verder dat op grond van artikel 35 lid 1 van het EVRM, het EHRM een verzoekschrift alleen dan in behandeling kan nemen wanneer alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput. Verzoekschriften, petities of klaagschriften aan bijvoorbeeld (de commissie voor de verzoekschriften uit) de Eerste en de Tweede Kamer, de regering, een minister of de Ombudsman worden niet beschouwd als effectieve rechtsmiddelen die moeten zijn uitgeput.

Nadat de beslissing van de hoogst bevoegde nationale rechter is gegeven, rest een termijn van zes maanden om een klacht bij het EHRM neer te leggen. Deze termijn van zes maanden begint te lopen vanaf het moment dat de definitieve rechterlijke beslissing bekend is gemaakt aan partijen. Deze termijn houdt alleen op te lopen vanaf het moment waarop het EHRM ten minste een duidelijke beschrijving ontvangt waarover het verzoekschrift gaat. Een simpel verzoek om informatie is niet voldoende om de termijn van zes maanden te stoppen.

Komt een klacht in een verzoekschrift binnen bij het Hof dan zijn er grofweg twee sporen: die van kennelijk niet-ontvankelijke zaken (de zogeheten Comité-zaken, met drie rechters) en die van de zaken waar wellicht iets mee aan de hand kan zijn (de zogeheten Kamer-zaken, met 7 rechters). De Comité-zaken tegen Nederland kunnen in drie tot negen maanden worden afgedaan. In gevallen van spoed is met een urgentieverklaring nog sneller een definitief standpunt te verkrijgen. Soms zelfs binnen één week. Voor de Kamer-zaken heeft de klager veel meer geduld nodig: de stapel Kamerzaken rijst zo langzamerhand het Palais de Droits de L’Homme uit.

Het EHRM is buitengewoon streng: meer dan 90% van de door het EHRM onderzochte klachten worden niet-ontvankelijk verklaard omdat niet blijkt te zijn voldaan aan één of meer van de hierboven genoemde voorwaarden.

In het geval van een einduitspraak kan bij een voor een van de partijen onwelgevallige uitkomst intern beroep worden ingesteld bij een Kamer van 17 rechters.

En dan de hamvraag: hoe is een (gunstige) uitspraak ten uitvoer te leggen? Artikel 46 van het EVRM biedt uitkomst:
“Lid 1: De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich ertoe zich te houden aan de einduitspraak van het Hof in de zaken waarbij zij partij zijn.
Lid 2: De einduitspraak van het Hof wordt toegezonden aan het Comité van Ministers, dat toeziet op de tenuitvoerlegging ervan.”

Maar als een Hoge Verdragsluitende Partij niet mee wil werken, houdt het – helaas – zo’n beetje op. En daar zijn – alweer: helaas – genoeg voorbeelden van. Ik moet daarbij wel direct opmerken dat in Nederland zelden sprake is van zeer schrijnende tenuitvoerleggingkwesties. Nederland is als Hoge Verdragsluitende Partij een van de braafste leerlingen in de klas.

Gilyan Parker