4 december 2013

Prijsvechten met staatssteun

Door Gilyan Parker

Met de recente uitspraak Deutsche Lufthansa AG tegen Flughafen Frankfurt-Hahn GmbH (in zaak C 284/12) markeert het Europese Hof de verplichting voor nationale rechters van de lidstaten zich te voegen naar een door de Europese Commissie verrichte beoordeling inzake het bestaan van staatssteun, ook als daartegen nog wordt geprocedeerd en als het daarmee nog een voorlopige conclusie van de Commissie betreft.

Nu in Nederland wetgevingsaanpassing al vier jaar stilligt, is dit een voor de (handhavings)praktijk welkome piketpaal.

Concreet economisch risico

Onderbelicht is soms nog dat al snel van staatssteunelementen sprake kan zijn. Het Europese Hof heeft in de zaak van Bouygues, France Telecom in de gevoegde zaken (C-399/10 P and C-401/10 P) bijvoorbeeld nog eens scherp neergezet dat het staatssteun-element “voordeel” een markteconomisch uitgangspunt is. De dreiging van vervalsing van mededinging en handelsverkeer op de Europese markt kan dus al voldoende zijn. Voor de vaststelling dat sprake is van staatssteun moet de Europese Commissie derhalve een voldoende directe band aantonen tussen enerzijds het aan een begunstigde verleende voordeel en anderzijds een vermindering van de staatsbegroting, of zelfs een voldoende concreet economisch risico dat die begroting zal worden belast. Het is dus niet noodzakelijk dat een dergelijke vermindering – dan wel een dergelijk risico – overeenstemt met of gelijkwaardig is aan dat voordeel, noch dat dit voordeel een dergelijke vermindering of een dergelijk risico als tegenhanger heeft, noch dat het van dezelfde aard is als de toezegging van staatsmiddelen waaruit het voortvloeit, zo overweegt het Hof.

Alle consequenties

In de recente Lufthansa zaak is onderzoek gedaan naar een Duitse luchthaven waar aan een prijsvechter in de luchtvaart, Ryanair, geen start-, naderings- en landingsrechten in rekening zouden zijn gebracht en evenmin een heffing voor het gebruik van de infrastructuur. Het Hof heeft nu vastgesteld dat nadat de Commissie overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU de in lid 2 van dat artikel vastgestelde formele onderzoeksprocedure heeft geopend ten aanzien van deze (gestelde) niet-aangemelde steunmaatregel die reeds ten uitvoer wordt gebracht een nationale rechterlijke instantie waarbij een procedure tot staking van de uitvoering van deze maatregel en tot terugvordering van de reeds gedane betalingen is ingeleid, verplicht is “alle consequenties” te verbinden aan een eventuele niet-nakoming van de verplichting tot opschorting van de uitvoering van die maatregel.

Terugbetaling

Daartoe kan die nationale rechter besluiten om de uitvoering van de steunmaatregel op te schorten en de terugvordering van al verrichte betalingen te gelasten. Hij kan ook besluiten om voorlopige maatregelen te gelasten. Daarmee kan de ondernemer in haar belangen worden beschermd maar, andersom, ook het nuttig effect van het besluit van de Commissie tot opening van de formele onderzoeksprocedure worden verzekerd. De nationale rechter zal daar nog steeds mee kunnen worstelen, zeker in Nederland waar de Awb en het BW nog onvoldoende zijn ingericht op alle aspecten die bij een terugvordering om de hoek komen kijken.

Vragenrecht

Relevant is tot slot dat bij twijfels de nationale rechter vragen over staatssteunelementen of de geldigheid en de uitlegging van het Commissiebesluit bij de Commissie kan neerleggen of zoals in de Lufthansa zaak met een prejudiciële vraag aan het Hof kan voorleggen. Dat laatste kent natuurlijk zijn begrenzing bij een duidelijke Curia-lijn in de rechtspraak, zo heeft ook de ABRvS dit jaar nog vastgesteld (ABRvS 6 maart 2013, LJN BZ3338).

Zie uitspraak Deutsche Lufthansa AG tegen Flughafen Frankfurt-Hahn GmbH.

Gilyan Parker