7 oktober 2007

Vrijheid van meningsuiting: over de Kronenzeitung, twaalf stoelen en een zendmast

Door Gilyan Parker

Het recht op vrijheid van meningsuiting is een groot goed, maar kan worden beperkt als dat noodzakelijk en proportioneel is.

Wanneer de publieke meningsvorming of publieke figuren in het geding zijn, kan en mag er meer dan bijvoorbeeld in commerciële uitingen. Leidraad voor wat wel en niet kan, is naast nationale rechtspraak vooral de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg.

Artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geeft eenieder het recht op vrijheid van meningsuiting. Daaronder valt ook de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken zonder inmenging van het openbaar gezag. In veel zaken moet uiteindelijk worden bepaald of een beperking op die vrijheid  noodzakelijk en proportioneel is. Daarbij komt de lidstaten een wisselende beoordelingsvrijheid (“margin of appreciation”) toe, waarbij opvalt dat het EHRM staten vooral streng controleert wanneer de publieke meningsvorming in het geding is en bij beperkingen ten aanzien van publieke figuren als politici.

Minder streng is het Hof ten aanzien van beperkingen van commerciële (reclame-)uitingen. Al zijn er bij reclames ook grenzen: In EHRM 11 december 2002, Krone Verlag GmbH & Co KG tegen Oostenrijk, toetst het EHRM bijvoorbeeld een rechterlijk verbod van een objectieve en waarheidsgetrouwe prijsvergelijkende advertentie (Neue Kronenzeitung / Salzburger Nachrichten) weer streng.

Op de laatste zittingsdag voor het zomerreces 2007 wees het EHRM arrest in een zaak tegen Rusland (Chemodurov, 31 juli 2007, 72683/01). Geen opvallende zaak, maar wel een bevestiging van de regel dat een publiek figuur tegen een stootje moet kunnen. De journalist Chemodurov schreef in het dagblad Kurskiy Vestnik over de gouverneur Rutskoy onder de kop “Twelve chairs from the Governor’s suite of furniture, or How yet another million dollars from the regional budget vanished into thin air”. Hij besluit zijn stuk over de budgettaire perikelen met de opmerking dat de handelwijze van de gouverneur “abnormaal” is. De gouverneur daagt hem voor de rechter en krijgt gelijk. Dat komt Chemodurov overigens niet heel duur te staan: hij dient de gouverneur 1000 roebel (42 euro) te betalen. Het EHRM maakt echter korte metten met de Russische rechtspraak en herhaalt dat artikel 10 EVRM de vrijheid van meningsuiting ook in dit geval beschermt.

De rechtspraak van het EHRM voert ver. Bij elk overheidsoptreden moet worden bezien in hoeverre daarmee geen ongerechtvaardigde inbreuk wordt gemaakt op het recht van vrijheid van meningsuiting. In een zaak van een zendamateur tegen het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel bracht de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat tot uitdrukking (uitspraak van 9 februari 2005, NJCM-b 2005, p. 574). De zendamateur had een vergunning aangevraagd en uiteindelijk ook verkregen voor de bouw van een zendmast in zijn tuin. Dit terwijl niet was voldaan aan de vereisten die de Woningwet daaraan stelt. Artikel 93 en 94 Grondwet bepalen echter dat een ieder verbindende bepalingen zoals artikel 10 EVRM voorrang hebben boven nationaal recht. De uitspraak bevestigt het soms nog onderbelichte uitgangspunt dat al het bindende internationale recht, waaronder artikel 10 EVRM, automatisch doorwerkt in de nationale rechtsorde, en dus ook in bestuursrechtelijke verhoudingen.

Gilyan Parker