25 november 2012

Afwijzing planschade wegens voorzienbaarheid

Door Gilyan Parker

In een artikel van juli 2012 kwam het criterium ‘voorzienbaarheid’ in planschadeverzoeken aan de orde.

Artikel juli 2012, zie: Planschade in vogelvlucht. Is sprake van voorzienbaarheid van planschade, dan zal geen schade worden uitgekeerd. Bij de beoordeling van de voorzienbaarheid van een planologische maatregel wordt onderscheid gemaakt tussen actieve- en passieve risicoaanvaarding. In de hierna te bespreken uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN BW3878) ging het om passieve voorzienbaarheid.

Actieve risicoaanvaarding

Wanneer ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen, is er sprake van actieve risicoaanvaarding. Mocht de planologische situatie inderdaad veranderen en nadelig uitpakken voor de aanvrager, dan wordt hij geacht het risico van de verandering bij de aankoop te hebben aanvaard. Het wordt dan redelijk geacht om de geleden schade voor zijn rekening te laten. Het moet overigens wel gaan om een kenbaar en concreet beleidsvoornemen. Het is dus niet nodig dat een dergelijk voornemen een formele status heeft. Let op: het is dus ook niet vereist dat bijvoorbeeld ten tijde van de aankoop van een woning definitief vaststaat dat de voorgenomen ontwikkeling zal worden uitgevoerd.

Passieve risicoaanvaarding

Van passieve risicoaanvaarding is sprake wanneer, als gevolg van een planologische maatregel, voorheen bestaande gunstige bouw- of gebruiksmogelijkheden voor een belanghebbende zijn komen te vervallen, waardoor deze belanghebbende schade lijdt, maar deze belanghebbende in die periode dat hij redelijkerwijs al kon voorzien dat deze mogelijkheden zouden komen te vervallen, geen actie heeft ondernomen om deze mogelijkheden alsnog te verwezenlijken. Er moet dan wel sprake van zijn dat de nadelige planologische wijziging op enig moment voorzienbaar was. Volgens rechtspraak van de Afdeling van de Raad van State (hierna: “de Afdeling”) wordt een belanghebbende geacht het risico van de nadelige bestemmingswijziging te hebben aanvaard als die wijziging “in de lijn der verwachting lag” en hij gedurende een langere periode in staat is geweest deze
mogelijkheden te benutten, maar dit heeft nagelaten.

Casus

Belanghebbende heeft een voormalig silogebouw met ondergrond en erf in eigendom op zijn perceel. Hij doet een beroep op planschade, omdat onder het oude bestemmingsplan bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden bij de inwerktreding van het nieuwe bestemmingsplan zijn beperkt en dat dit de waarde van zijn perceel heeft verminderd. Vaststaat dat er sprake is van schade. De vraag die dan ook centraal stond, was of de schade ten laste van de belanghebbende diende te blijven op de grond dat hij, door de onder het oude bestemmingsplan nog bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden niet te benutten, het risico dat deze mogelijkheden zouden kunnen vervallen heeft aanvaard. Van belang hierbij was dat belanghebbende in onderhandeling was met de gemeente over de verkoop van een gedeelte van zijn perceel aan de gemeente. Belanghebbende meende dat hij rederlijkerwijs mocht verwachten dat dit deel van het perceel aan de gemeente zou worden verkocht en daardoor vergoeding van de planschade zou zijn verzekerd.
Het doen van concrete pogingen tot het realiseren van de niet benutte bouw- en gebruiksmogelijkheden onder deze omstandigheden was volgens hem zinloos en had de onderhandelingen met de gemeente kunnen frustreren.

Beoordeling

Volgens de Afdeling heeft belanghebbende niet voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in de periode van onderhandeling met de gemeente gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen in het tot stand komen van een overeenkomst met de gemeente over de verkoop van het betreffende deel van het perceel, althans dat de gemeente niet langer de vrijheid had de onderhandelingen af te breken zonder schadevergoeding te betalen. De belanghebbende had als redelijk denkend en handelend eigenaar rekening behoren te houden met de kans dat de onderhandelingen niet zouden leiden tot verkoop. Ook oordeelt de Afdeling dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gemeente aan hem een toezegging had gedaan inhoudende dat het planologische regime met betrekking tot het perceel in kwestie ongewijzigd zou blijven. De betogen van de belanghebbende falen waardoor geen aanspraak op planschade bestaat. Al met al duurde deze ‘planschadeprocedure’ drie jaar. Het lijkt een mooi instrument, maar de praktijk leert dat maar weinig gevallen daadwerkelijk tot planschade leiden.

Gilyan Parker