3 juni 2012

Ambtenarenrecht: bij welke rechter moet u zijn?

Door Gilyan Parker

Op 18 april 2012 veroordeelde de burgerlijke rechter in Den Haag een ambtenaar om aan haar (ex-)werkgever, het Ministerie van ELI, meer dan € 62.000 terug te betalen wegens onrechtmatig handelen.

Maar een ambtenaar van Defensie werd op 8 juli in 2011 door dezelfde burgerlijke rechter in Den Haag naar zijn bestuursrechtelijke collega verwezen met een vordering tot vergoeding van studiekosten. En in 2008 had de Staatssecretaris van Financiën juist bij die bestuursrechter een schadevordering ingesteld tegen een bij Financiën werkzame douaneambtenaar.

Bij welke rechter moeten ambtenaar en overheidswerkgever zijn als ze iets financieels van elkaar te vorderen hebben?

Keuzevrijheid overheidswerkgever?

De overheidswerkgever die iets vordert van een ambtenaar – bijvoorbeeld terugvordering van te veel betaald salaris of vergoeding van schade die door de ambtenaar is veroorzaakt – begint meestal met een besluit. Het bestuur stelt vast dat de ambtenaar verplicht is aan het bestuur een onverschuldigd ontvangen bedrag terug te betalen of schade te vergoeden. Daarna volgt een bezwaarprocedure en bestuursrechtelijke procedure waarbij uiteindelijk de bestuursrechter oordeelt over de vraag of terecht een terugvorderings-/schadevergoedingsbesluit is genomen. Zo ja, dan moet de ambtenaar betalen. Dit pad is door de overheidswerkgever gevolgd in de zaak van de douaneambtenaar in 2008.

Alternatief is dat de overheidswerkgever zo’n besluit achterwege laat en de ambtenaar dagvaardt bij de burgerlijke rechter teneinde de ambtenaar te bewegen tot betaling. Die weg is door de overheidswerkgever met succes gevolgd in de zaak uit april 2012.

Op zich is er geen formeel beletsel voor de overheidswerkgever om die civiele weg van de onrechtmatige daadsvordering te kiezen. Als de ambtelijke rechtspositie een expliciete regeling kent tot vergoeding van schade door de ambtenaar, zoals art. 66 ARAR, dan kan wel de vraag gesteld worden of de overheidswerkgever niet verplicht zou zijn de bestuursrechtelijke route te volgen, die begint met een op artikel 66 ARAR gebaseerd besluit. Nu duidelijke (hogere) rechtspraak hierover ontbreekt, is het niet helemaal zeker of zo’n rechtspositionele “lex specialis” voorgaat op de civielrechtelijke mogelijkheden voor de overheid. Het past wel het best in het wettelijke stelsel om de bestuursrechtelijke weg te moeten volgen.

Keuzevrijheid ambtenaar?

Bij de vraag naar keuzevrijheid voor de ambtenaar moet hij er in ieder geval op letten bij welke soort situatie hij voor welke route kiest.

Heeft de ambtenaar bijvoorbeeld te weinig salaris ontvangen dan vraagt hij bij brief aan zijn overheidswerkgever om betaling. De reactie vanuit het bestuur is een (afwijzend) besluit. Daar tegen kan de ambtenaar bezwaar maken en vervolgens beroep instellen bij de bestuursrechter. De ambtenaar heeft dan niet de keuze om in dat traject bij de civiele rechter zijn achterstallige salaris te vorderen.

Bij schade die de ambtenaar lijdt in zijn functieoefening ligt dit anders. De ambtenaar die bijvoorbeeld van zijn overheidswerkgever een afwijzend bericht krijgt op een verzoek om schadevergoeding, kan de keuze maken zich tot de bestuursrechter te wenden of tot de civiele rechter. Zo procedeerde in 2009 een gemeenteambtenaar tot aan de Hoge Raad tegen de gemeente die hem had geweigerd schade te vergoeden als gevolg van een stoeipartij, waarbij een collega hem schade had aangedaan. Echter in een uitspraak van 14 december 2010 stelt het Gerechtshof Leeuwarden zich hardop de vraag of de ambtenaar bij de civiele rechter wel aan het juiste adres is betreffende een vordering uit werkgeversaansprakelijkheid en onrechtmatige daad bij door de gemeente als werkgever veroorzaakte arbeidsongeschiktheid.

Onduidelijkheid?

Het is nog niet volledig duidelijk of de overheidswerkgever en de ambtenaar steeds en bij alle typen (schade)vorderingen de keuze hebben tussen de bestuursrechtelijke en de civielrechtelijke rechtsgang. Overigens is het niet per se zo dat de ene of de andere route sneller verloopt of meer kans op succes biedt voor de overheidswerkgever.

Voor de ambtenaar lijkt nog steeds te gelden dat hij primair de bestuursrechtelijke rechtsgang moet volgen. De civiele rechter overweegt in het algemeen dat als er een deugdelijke bestuursrechtelijke weg open staat, de ambtenaar die had moeten volgen. De ambtenaar kan wel switchen, maar hij kan niet alsnog voor een civiele procedure kiezen als de bestuursrechter eenmaal uitspraak heeft gedaan. Bovendien moet de ambtenaar die kiest voor de civielrechtelijke weg, altijd ook de bestuursrechtelijke termijnen van bezwaar en beroep in de gaten houden en die veilig stellen voor het geval de civiele rechter hem niet-ontvankelijk verklaart. Anders kan de ambtenaar geconfronteerd worden met de formele rechtskracht van een hem onwelgevallig besluit.

Ook voor de overheidswerkgever lijkt de bestuursrechtelijke weg de hoofdroute als de ambtelijke rechtspositie een specifieke regeling kent over terugvordering en schadevergoeding van een ambtenaar. Het lijkt er op dat de overheidswerkgever makkelijker met haar vordering door de civiele rechter wordt toegelaten dan de schadevorderende ambtenaar. De overheidswerkgever hoeft bij de keuze niet bevreesd te zijn voor genoemde formele rechtskracht. Wel dienen steeds de verjaringstermijnen in de gaten te worden gehouden.

Kortom, het vergt zowel voor de ambtenaar als de overheidswerkgever zorgvuldige afweging bij de “keuze” – voor zover die bestaat – voor de juiste juridische procedure. Tot slot, vanuit kostenaspect geldt voor de ambtenaar dat de bestuurechtelijke weg te verkiezen is boven de civielrechtelijke.

Gilyan Parker