16 november 2015

Monaco in last, part 2

Door Gilyan Parker

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg heeft na klachten van de prinses Caroline van Hannover en haar man een kwestie van een andere telg onder de loep genomen en wederom de volle ruimte genomen het hele palet van vrijheid van meningsuiting en privacybescherming aan bod te laten komen.

De prins van Monaco bijt uiteindelijk in het stof in de zaak die de Grote Kamer van het EHRM op 10 november 2015 op de rol voor uitspraak had staan: Couderc et Hachette Filipacchi Associës t. Frankrijk.

“Prinz Albert ist der Vater meines Kindes”

Ik scheef eerder al in mijn blog “Monaco in last” over de prinses Caroline van Hannover (die van Monaco). Zij trof in EHRM 24 juni 2004, NJ 2005, 22 de rechtsoverweging dat ieder persoon, zelfs als ze bij het algemene publiek bekend zijn, een redelijke verwachting van bescherming van en respect voor hun privéleven moet kunnen hebben (§ 69). In de uitspraak van 10 november 2015 staat een publicatie in Paris Match centraal, met de titel (vertaald naar het Engels) “Is this boy the heir to Monaco?”. Een dag na de publicatie stond in het Duitse tijdschrift Bunte op de cover “Prinz Albert ist der Vater meines Kindes”. Kernbepaling bij de toets in de uitspraak is art. 10 EVRM dat luidt:

  1. “Eenieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te  ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet staten niet radio-omroep-, en bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.
  2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechtelijke macht te waarborgen.”

Geen vrijbrief

Indien toestemming voor een publicatie ontbreekt, kan de vraag aan de orde komen of een redelijk belang zich tegen die publicatie verzet. Het was lang de vraag of ‘redelijk’ in dit verband niet meer betekent dan het uitgangspunt dat een normaal mens het moet kunnen aanvoelen, er begrip voor moet kunnen opbrengen. Vooral omdat de term ‘redelijk’ een (voorafgaande) afweging van belangen van enerzijds de geportretteerde en anderzijds de (openbaar)maker of het publiek veronderstelt. In dat laatste geval zal van onrechtmatigheid sprake zijn indien het belang van bijvoorbeeld de geportretteerde dat zich tegen openbaarmaking verzet, zwaarder weegt dan de belangen van anderen bij openbaarmaking. Het EHRM neemt in rechtsoverweging 86 nog mee de typering van de publicatiebron: “ In determining whether or not the publication of a photograph interferes with an applicant’s right to respect for his or her private life, the Court takes account of the manner in which the information or photograph was obtained. In particular, it stresses the importance of obtaining the consent of the persons concerned, and the more or less strong sense of intrusion caused by a photograph (see Von Hannover, cited above, § 59; Gurgenidze v. Georgia, no. 71678/01, §§ 55-60, 17 October 2006; and Hachette Filipacchi Associés v. France, no. 71111/01, § 48, 14 June 2007).  In this connection, the Court has had occasion to note that photographs appearing in the “sensationalist” press or in “romance” magazines, which generally aim to satisfy the public’s curiosity regarding the details of a person’s strictly private life (see Société Prisma Presse v. France (dec.), nos. 66910/01 and 71612/01, 1 July 2003, and Hachette Filipacchi Associés France (ICI PARIS), no. 12268/03, § 40, 23 July 2009), are often obtained in a climate of continual harassment which may induce in the person concerned a very strong sense of intrusion into their private life or even of persecution (see Von Hannover, cited above, § 59). Another factor in the Court’s assessment is the purpose for which a photograph was used and how it could be used subsequently (see Reklos and Davourlis v. Greece, 1234/05, § 42, 15 January 2009, and Hachette Filipacchi Associés (ICI PARIS), cited above, § 52).”

Scherpe norm, vage grenzen

Roddelblad of niet, de foto’s van een prinsenkind en de begeleidende tekst worden over het geheel beoordeeld, ook binnen de bredere context van de verslaglegging. En dan kan het zomaar zijn dat de merendeels ronkende woorden als van politiek belang worden geduid door het Hof: “In the present case, the impugned information was not without political import (..)” (…)113. Consequently, the Court considers that, although the impugned article admittedly contained numerous details which concerned solely private or even intimate details of the Prince’s life, it was also intended to contribute to a debate on a matter of public interest”. Het antwoord op de vraag of een publicatie een bijdrage levert aan een debat over zaken van algemeen belang, legt veel gewicht in de schaal. Dat zijn overigens steeds zaak specifieke omstandigheden. Het EHRM heeft geen vaste lijst criteria, maar laat goed de reeks afwegingen zien. Dat kan nog steeds een relatieve onzekerheid en daarmee onvoorspelbaarheid meebrengen in de uitkomst. Bij publicaties in de society rubrieken en roddelbladen is dat weer anders dan in situaties waar expressievrijheid zwaarder aangezet kan worden. Zo haal ik in een eerdere blog de noot aan van Dommering onder NJ 2008, 443 (de zaak Lindon, auteur van ‘Le Procès de Jean-Marie le Pen’), waarin hij schrijft dat artistieke expressie vaak voor in de tijd loopt “Een samenleving die haar zegt te respecteren, dient daaraan verhoogde bescherming toe te kennen.”. Het ene vileine stuk is dus het andere niet.

Gilyan Parker