9 december 2012

Bewijskracht paraaf

Door Gilyan Parker

De Hoge Raad heeft zich onlangs uitgelaten over de vraag of een geparafeerde overeenkomst door iemand die de taal van de overeenkomst niet machtig is, kan gelden als een ondertekende overeenkomst en daardoor dwingende bewijskracht heeft.

In dit geschil ging het over een arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst was in het Engels opgesteld, maar de pensioenverplichtingen, die in de bijlage zaten, in het Nederlands. De overeenkomst was ondertekend door een niet Nederlands sprekend persoon. De werknemer vorderde nakoming van de pensioenverplichtingen.

De rechtbank wijst de vordering af. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat het enkele feit dat er een schriftelijke arbeidsovereenkomst is, onvoldoende is om het bestaan van de daarin neergelegde, afspraken bewezen te achten. Aangezien deze aanvullende arbeidsovereenkomst niet door partijen is ondertekend, maar uitsluitend door  – een niet Nederlands sprekende – medewerker van werkgever is geparafeerd, is volgens de rechtbank niet voldaan aan het vereiste van ondertekening. Dit brengt volgens de rechtbank met zich mee dat deze overeenkomst geen dwingende bewijskracht toekomt. Dwingende bewijskracht houdt in dat de rechter verplicht is de inhoud van het stuk als waar aan te nemen.

De werknemer gaat in hoger beroep. Ook het Gerechtshof oordeelt dat wanneer een geschrift is geparafeerd door een niet-Nederlands sprekende persoon, niet is voldaan aan het vereiste van ondertekening.

De werknemer laat het hier niet bij zitten. Hij vindt de rechtsoverwegingen van rechtbank en Gerechtshof onjuist en stelt dat niet valt in te zien waarom parafering niet als een ondertekening kan worden gezien, die een instemming met de inhoud van het betreffende document tot uitdrukking brengt. Ook acht de werknemer het onterecht dat Gerechtshof en rechtbank in hun beslissing hebben meegenomen dat parafering is geschied door een niet-Nederlands sprekend persoon. Voor de vraag of aan dit document dwingende bewijskracht heeft, zou het – volgens de werknemer – niet relevant zijn of degene die het document ondertekent de Nederlandse taal machtig zou zijn.

De Hoge Raad overweegt als volgt: “Een geparafeerd geschrift kan gelden als een ondertekend geschrift in de zin van art 156 lid 1 Rv indien de paraaf de desbetreffende persoon in voldoende mate individualiseert. De omstandigheid dat de persoon die de paraaf of handtekening plaatst de taal waarin het geschrift is opgesteld niet machtig is, staat daaraan niet in de weg. Het Hof, dat op beide punten van het tegendeel is uitgegaan, heeft dus van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven”. De geparafeerde overeenkomst heeft dus wel degelijk dwingende bewijskracht. De Hoge Raad verruimt daarmee de mogelijkheden op dit punt. Goed om te weten.

Gilyan Parker