11 juli 2013

Gemeente betaalt geen bovenwettelijke uitkeringen

Door Gilyan Parker

De onduidelijkheid bij gemeenten en hun ambtenaren over de uitkeringsrechten bij ontslag wegens een verstoorde relatie duurt voort.

De Centrale van Raad van Beroep heeft hierover in de zomer van 2012 en begin 2013 uitspraak gedaan en recent de Rechtbank Rotterdam. Vraag blijft of de gemeente aan een ontslagen ambtenaar een bovenwettelijke uitkering moet betalen.

Passende regeling

Bij een ontslag “op andere gronden” in de zin van artikel 8:8 CAR/UWO, dus een ontslag wegens kortweg een verstoorde arbeidsverhouding, moet de gemeente een “passende” ontslagregeling treffen. Dat bepaalt artikel 10d:4 CAR/UWO. Dit leidt tot de vraag of de gemeente verplicht is om bij zo’n ontslag een aanvullende en/of na-wettelijke uitkering aan de ambtenaar toe te kennen, of dat kan worden volstaan met een andere of mindere uitkeringsregeling. Het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden (LOGA) heeft in 2008 aangegeven niet in het CAR/UWO te willen vastleggen hoe zo’n passende uitkeringsregeling er precies uit moet zien, omdat de omstandigheden rond een ontslag op andere gronden divers zijn.

 CRvB

Gemeenten hebben dit aangegrepen om geen aanvullende, noch een na-wettelijke uitkering bij een ontslag op andere gronden toe te kennen, of bieden een outplacementtraject in plaats van een financiële regeling. De CRvB oordeelde op 2 augustus 2012 over een kwestie waarbij de gemeente alleen een aanvullende uitkering passend vond, in combinatie met een beperkte outplacementvergoeding in plaats van een na-wettelijke uitkering. Deze uitruil keurde de CRvB niet goed omdat de CRvB vond dat een ambtenaar bij een ontslag op andere gronden in beginsel recht heeft op zowel de aanvullende als de na-wettelijke uitkering.
Op 14 februari 2013 heeft de CRvB hierop een nuance aangebracht.  De CRvB oordeelt dat aan de hand van de vraag of de ambtenaar door houding en gedrag “in overwegende mate heeft bijgedragen aan het ontstaan en voortbestaan van een situatie waarin vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk was” moet worden vastgesteld of de ambtenaar recht heeft op een bovenwettelijke uitkering. In die zaak trof de ambtenaar volledig verwijt van het ontslag en had daarom geen recht op een na-wettelijke uitkering, maar toch wel op een aanvullende uitkering volgens de CRvB. Bij een “passende” uitkeringsregeling moet de gemeente, zo lijkt het, dus naast de gewone WW-uitkering in ieder geval altijd een aanvullende uitkering toekennen aan de ontslagen ambtenaar. De lagere rechtspraak biedt echter meer ruimte voor gemeenten.

Lagere rechtspraak

De Rechtbank ’s-Gravenhage oordeelde op 6 maart 2013 dat de gemeente terecht alleen een gewone WW-uitkering als passende regeling bij ontslag mocht toekennen. En meer recent op 16 may hield de Rechtbank Rotterdam een besluit van de gemeente Dordrecht in stand waarbij noch een aanvullende, noch een na-wettelijke uitkering was toegekend bij een ontslag “op andere gronden”. Wel maakte in die zaak een loopbaancoachingstraject onderdeel uit van de aangeboden ontslagregeling. In deze laatste uitspraak geeft de rechtbank expliciet aan dat LOGA, zoals gezegd, juist in het midden heeft willen laten hoe een passende regeling er precies uit ziet. Dus van een standaard recht op minimaal een aanvullende en/of na-wettelijke uitkering bij ontslag op andere gronden kan daarom geen sprake zijn, vindt de rechtbank.

Onduidelijk

Het blijft dus wat onduidelijk wat nu precies de ondergrens is van een passende uitkeringsregeling bij een ontslag op andere gronden. In ieder geval wel een gewone WW-uitkering. Of er aanleiding is voor een aanvullende en/of na-wettelijke uitkering of – in plaats daarvan – een outplacementtraject, is afhankelijk van de vraag of de ambtenaar veel schuld heeft aan het ontstaan van de tot ontslag leidende situatie. De lagere rechtspraak is hierbij recent strenger voor de ambtenaar dan de CRvB is.
Zie over dit onderwerp ook mijn bijdrage in TAR 2013/5.

Gilyan Parker