15 juli 2015

Gerechtshof komt terug op tussenarrest

Door Gilyan Parker

In een procedure komt het geregeld voor dat een rechtbank of een gerechtshof tussenvonnis of tussenarrest wijst. In dat vonnis of arrest kan een rechter of raadsheer al beslissingen nemen.

Er kan bijvoorbeeld bewijs worden opgedragen aan één van de partijen of er kunnen al feiten worden vastgesteld. Van een tussenuitspraak kan niet eerder, behoudens rechterlijk verlof, hoger beroep worden ingesteld dan bij de eindbeslissing. Valt er dan helemaal niets te doen tegen een tussenbeslissing? Die vraag was laatst aan de orde in een zaak die door GMW advocaten werd behandeld bij het gerechtshof Amsterdam. In tussenarrest had het gerechtshof een bewijsopdracht aan appellant gegeven. Het gerechtshof had voor het geven van deze tussenbeslissing acht geslagen op de memorie van antwoord die door geïntimeerde was ingediend. Deze memorie was echter te laat ingediend. Appellant had akte niet dienen aangevraagd en gekregen. Nu het gerechtshof ten onrechte de memorie van antwoord had meegenomen, kwam zij terug op haar tussenarrest.

Tegen een tussenarrest of vonnis kan dus geen appel worden ingesteld. Wel kan, indien deze beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, een heroverweging plaatsvinden. Dit is echter aan strikte regels gebonden en komt niet vaak voor. Dit is ook zo beslist in het arrest Kojen/ABB (HR 26-11-2010, NJ 2010/634). De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, nr. C06/250, LJN BC2800, NJ 2008/553).

Een bindende eindbeslissing berust onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag indien de rechter, na een dergelijke heroverweging, inziet dat zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn. De rechter dient – ook – in een dergelijk geval te motiveren waarom het terugkomen van de eerder gegeven bindende eindbeslissing in dit opzicht geboden is.

Gilyan Parker