6 april 2008

Het schriftelijkheidsvereiste van het concurrentiebeding

Door Gilyan Parker

Het wetsartikel dat betrekking heeft op het concurrentiebeding, artikel 653 van boek 7 Burgerlijk Wetboek, stelt twee vereisten aan het beding: het moet schriftelijk zijn en de werknemer moet meerderjarig zijn.

De vraag is of de schriftelijke akkoordverklaring met een brief van de werkgever waarin verwezen wordt naar bijgevoegde arbeidsvoorwaarden, voldoet aan het schriftelijkheidsvereiste. De Hoge Raad deed hierover op 28 maart 2008 een uitspraak.

In deze procedure ging het om een werknemer die in 1987 in dienst was getreden bij de werkgever. Onderdeel van de arbeidsvoorwaarden was indertijd een concurrentiebeding. Per brief van 12 december 1997 is aan de werknemer een nieuw exemplaar van de arbeidsvoorwaarden toegezonden. In de begeleidende brief bij de nieuwe voorwaarden staat onder meer:
“Het doet ons een genoegen u hierbij het nieuwe exemplaar van onze arbeidsvoorwaarden zoals deze per 1-1-1998 zal gelden te mogen aanbieden. Deze arbeidsvoorwaarden treden in de plaats van het eerder aan u overhandigde exemplaar. Door mede ondertekening verklaart u zich accoord met de inhoud van de gewijzigde voorwaarden. Graag ontvangen wij een exemplaar van deze brief van u retour”.

In de nieuwe arbeidsvoorwaarden is een concurrentiebeding opgenomen. De werknemer heeft de brief ondertekend en geretourneerd. Op de brief heeft hij met de hand geschreven: “deze zijn door mij geaccordeerd”.

Vervolgens zegt de werknemer in 2006 zijn dienstverband op om bij een concurrent in dienst te treden. Er ontstaat een geschil over het concurrentiebeding. De werknemer stelt zich op het standpunt dat het concurrentiebeding niet rechtsgeldig is overeengekomen, omdat hij slechts de brief en niet de bijgevoegde arbeidsvoorwaarden heeft getekend.

De kantonrechter betwijfelt of voldaan is aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:653 BW en schorst het concurrentiebeding. Het Gerechtshof is van mening dat het concurrentiebeding wel schriftelijk is overeengekomen. Daarbij acht het Hof doorslaggevend dat de werknemer, vooral door het bijschrift, uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven met de nieuwe voorwaarden in te stemmen. Het Hof bepaalt dat”er geen rechtsregel is die verplicht tot ondertekening van de arbeidsvoorwaarden zelf om een daarin opgenomen concurrentiebeding geldig te achten, indien anderszins schriftelijk blijkt van instemming van de werknemer met die voorwaarden”.

Tegen deze laatste overweging stelt de werknemer cassatie in. De werknemer is van mening dat de arbeidsvoorwaarden door werknemer zelf ondertekend moeten worden, dan wel dat zijn akkoordverklaring op de brief uitdrukkelijk naar aanvaarding van het concurrentiebeding had moeten verwijzen.

De Hoge Raad stelt zich op het standpunt dat er wel is voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste. Van doorslaggevend belang daarbij is dat het concurrentiebeding in een bijgevoegd schriftelijk document aan de werknemer ter hand is gesteld, zodat werknemer de consequenties daarvan goed heeft kunnen overwegen. Het cassatieberoep van de werknemer wordt verworpen.

Gilyan Parker