2 augustus 2015

Het tegengestelde woord, de vrijheid van meningsuiting

Door Gilyan Parker

Alles mogen zeggen en schrijven, is stoeien met de vrijheid van meningsuiting. Parlementariërs vinden ruimere steun in immuniteitsbepalingen en in de wereld van de kunsten wordt de rekkelijkheid in bescherming gezocht in expressievrijheid.

De soms dunne lijn van fictie en feit, kan ook het juridisch debat in zijn greep houden. De vraag of bijvoorbeeld een schrijver aansprakelijk is voor uitlatingen van een romanfiguur of eigen uitlatingen is een oud vraagstuk, ook in Nederland. Zo werd de schrijver W.F. Hermans in 1951 aangesproken op passages in de roman “Ik heb altijd gelijk”. Mooie titel, trouwens.

Ik heb altijd gelijk

Met name schrijvers en politici worden aangesproken op uitlatingen. Dat is niet zo gek. De titel “Ik heb altijd gelijk” dekt misschien niet de lading, maar juist in kunst en politiek zoekt het uiten het scherp van de snede. Ook uitingen die “offend, shock, or disturb” genieten de bescherming van artikel 10 EVRM. Dat staat al sinds 1976 vast, zo volgt uit EHRM 7 december 1976, NJ 1978/236, r.o. 49, (Handyside). Over politici en immuniteitsbepalingen schreef ik in 2009 al eens in NRC Handelsblad 29 januari 2009 “Europees Hof wil geen absoluut immuniteitsrecht parlementariërs’ dat volksvertegenwoordigers ook in de immuniteitsbepalingen hordes kunnen tegen komen. Al helemaal buiten de politieke arena, in het maatschappelijk debat. Inmiddels is het Wilders-arrest van de Hoge Raad beschikbaar dat – voor nu – de grenzen markeert, inclusief de verantwoordelijkheid van de politicus in het publieke debat te voorkomen dat hij uitlatingen verspreidt die strijdig zijn met de wet en met de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat.

Rotte kiezen

Bij de expressievrijheid in de kunsten is de bescherming niet per se anders. Waar ging het bij Hermans over? De passage is relatief kort: “De katholieken! Dat is het meest schunnige, belazerde, onderkruiperige, besodemieterde deel van ons volk! Maar die naaien er op los. Die planten zich voort! Als konijnen, ratten, vlooien, luizen. Die emigreren niet! Die blijven wel zitten in Brabant en Limburg met puisten op hun wangen en rotte kiezen van het ouwels eten.”. Hermans kon de dans bij de rechter uiteindelijk ontspringen, maar niet omdat een roman autonoom is en zich geheel onttrekt aan het in wetgeving bepaalde. De vraag van de aansprakelijkheid voor uitlatingen van romanpersonages ontstaat natuurlijk pas door wat die personages zeggen en doen. De rechtbank Amsterdam overweegt in een uitspraak uit 2013 in de zaak tegen een in de gepubliceerde versie wat potsierlijk geanonimiseerde schrijver: “[gedaagde 2] hanteert regelmatig in zijn romans, zoals ook in ‘De Helleveeg’, een literaire techniek waarbij hij waargebeurde feiten, waarin ook bestaande (of bestaand hebbende) (veelal bekende) personen figureren, inbedt in zijn fictie.”. Ook A.F.Th. van der Heijden, inderdaad de schrijver van “De Helleveeg”, ontsprong de dans. Toch kan de herkenbaarheid van personages een belangrijke rol spelen. Zo heeft bijvoorbeeld de Vlaamse Modeontwerpster Ann Demeulemeester de roman ‘Uitgeverij Guggenheimer’ van Herman Brusselmans uit de verkoop weten te halen. Beslissend kan zijn of, objectief gezien, buiten redelijke twijfel staat dat die passage het oog heeft op die persoon of functionaris. Van belang is overigens niet direct hoe publiek bekend de aangevallen persoon of functionaris is.

Grotere expressievrijheid geen vrijbrief

Ik scheef eerder al in mijn blog “Monaco in last” over de prinses Caroline van Hannover. Zij trof in EHRM 24 juni 2004, NJ 2005, 22  de rechtsoverweging dat ieder persoon, zelfs als ze bij het algemene publiek bekend zijn, een redelijke verwachting van bescherming van en respect voor hun privéleven moet kunnen hebben (§ 69). Mag er in artistieke expressie, bijvoorbeeld beeldende kunst dan méér? In de roman ‘De Etaleur’ (p. 12)  schrijft Christiaan Weijts over een rechter in New York die Salvador Dali vrijspreekt van vernieling  met de woorden “These are some of the privileges that an artist with temperament seems to enjoy”. Zoals Dommering schrijft in de noot onder NJ 2008, 443 (de zaak Lindon, auteur van ‘Le Procès de Jean-Marie le Pen’), “loopt artistieke expressie vaak voor in de tijd. Een samenleving die haar zegt te respecteren, dient daaraan verhoogde bescherming toe te kennen.”. Toch zal bij privacygevoelige kwesties de norm scherp gesteld blijven. Wellicht speelt er wel iets anders waardoor het beschermingsniveau anders komt te liggen. Steeds meer worden kunstuitingen als “commodity” gezien, bijvoorbeeld in het essay “High Price” van Isabelle Graw. Omdat marktdenken dieper is doorgedrongen in de kunsten, waarbij het doel van de creativiteit uiteindelijk ligt in de winst die ze genereert (zo beschrijft Bas Heijne, De betovering van de wereld, Huizingalezing 2013, p. 30), kun je de vraag stellen wat effectbejag in die gevallen nog vermag en welke uitwerking dat heeft voor de roman, de schrijver en het rechtsgevolg.

Effectbejag

In een interview in The Paris Review (“The Art of Fiction No. 143”) haalt Susan Sontag het effectbejag aan in een andere betekenis: “taste has become so debauched in the thirty years I’ve been writing that now simply to defend the idea of seriousness has become an adversarial act. Just to be serious or to care about things in an ardent, disinterested way is becoming incomprehensible to most people.”. Als dat zo is, dan is het zeker opvallend dat de Italiaanse schrijver Erri De Luca vervolgd wordt voor het gebruik van het werkwoord “saboteren” in de krant Huffington Post. Dat dat saboteren op een aan te leggen spoorlijn zag, maakt dat niet veel anders, zeker niet als je zijn essay “La Parola Contraria” (“La parole contraire”, Gallimard, 2015), “Het tegengestelde woord”, naleest – met een mooi betoog dat het in zijn rechtszaak niet gaat om de vrijheid van meningsuiting, maar om de vrijheid van tegengesteld mogen spreken. Niet gek dat de hashtag #iostoconerri (ik sta achter Erri) dan snel trending wordt op Twitter.

Gilyan Parker