28 juni 2012

Misbruik van ketenregeling

Door Gilyan Parker

De ketenregeling (ofwel de “3x3-regeling”) in het arbeidsrecht, is in onze weblogs al vaker aan bod gekomen.

Kort gezegd bepaalt artikel 7:668a BW dat werkgevers tot drie keer toe, of voor een periode van drie jaar, arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met hun werknemers overeen mogen komen.

Wettelijke regeling

Zodra drie contracten voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd, of zodra meerdere contracten voor bepaalde tijd een periode van drie jaar hebben bestreken, is het oppassen geblazen. Een vierde tijdelijk contract wordt van rechtswege een contract voor onbepaalde tijd en een lopende overeenkomst voor bepaalde tijd wordt op het moment dat de periode van drie jaar is overschreden (en vermits hier al een eerder contract voor bepaalde tijd aan vooraf is gegaan) eveneens van rechtswege voor onbepaalde tijd voortgezet.

Verlengen met tussenpozen

Voornoemde regeling geldt niet indien tussen de opvolgende contracten meer dan drie maanden gelegen zijn. En dat is waar voor werkgevers voordeel te behalen is. Zolang werknemers telkens drie maanden “op de bank” gezet worden, kan in theorie tot in het oneindige een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd worden voortgezet. Dat deze mogelijkheid niet geheel onbeperkt is, werd op 11 may 2012 nog eens benadrukt door de Rechtbank Amsterdam (LJN: BW6495). In deze casus hadden werkgever en werknemer afgesproken dat de werknemer gedurende drie maanden uit dienst zou gaan, waarna partijen hun (tijdelijke) arbeidsverhouding op gelijke wijze wenste voort te zetten. Voorts werd afgesproken dat de werknemer gedurende de drie tussenliggende maanden een WW-uitkering zou aanvragen en dat de werkgever, ter compensatie, die uitkering aan zou vullen tot het laatst verdiende salaris. Naar het oordeel van de kantonrechter ging dat te ver.

Ontduiking ketenregeling

De kantonrechter overwoog dat het de bedoeling achter de betreffende wetsbepaling is dat na ommekomst van de opgenomen periode, door de werkgever een keuze wordt gemaakt tussen het wel of niet langdurig verder gaan met de werknemer. De door partijen overeengekomen (en door de werkgever geïnitieerde) regeling, levert ontduiking van artikel 7:668a BW op en is in casu naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De Kantonrechter wees in kort geding de loonvordering van de werknemer toe, nu op grond van het voorgaande op voorhand voldoende aannemelijk was dat een bodemrechter zou oordelen dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was ontstaan.

Deze uitspraak onderstreept nog maar eens dat enkel handelen volgens de letter van de wet niet altijd toelaatbaar wordt geacht. In het kader van de ketenregeling loopt een werkgever met dergelijke constructies het risico te worden ingehaald door de beschermingsgedachte die aan deze regeling (en vele andere arbeidsrechtelijke bepalingen) ten grondslag ligt.

Gilyan Parker