30 april 2013

Schade en algemene voorwaarden

Door Gilyan Parker

Schadevorderingen zijn aan de orde van de dag. Regelmatig ligt daar een overeenkomst van opdracht aan ten grondslag waarbij de opdrachtgever schade vergoed wenst te krijgen wegens het tekortschieten van de opdrachtnemer.

In de kwestie waarover de Hoge Raad zich onlangs moest buigen was dat niet anders. De discussie in die zaak spitste zich uiteindelijk toe op de toepasselijkheid van algemene voorwaarden. Waren die nu wel of niet overeenkomen?

Kader

De Stichting Koninginnerock in Bakel organiseert jaarlijks het plaatselijke muziekevenement rondom Koninginnedag. Zo ook in 2007. Ten behoeve van dit evenement heeft de Stichting een groot aantal overeenkomsten. Twee daarvan zijn in casu van belang: de overeenkomst met een beveiligingsbedrijf B voor de inschakeling van beveiligingspersoneel en een overeenkomst met evenementenbureau C voor de verzorging van licht en geluid tijdens het evenement.

In de nacht van 28 op 29 april 2007 heeft één van de bezoekers van het evenement ter plekke een poederblusser meegenomen en daarmee gespoten op de licht- en geluidsapparatuur van C. De daarmee gepaard gaande schade bedroeg ruim € 17.000,-. Een van de bestuursleden van de Stichting heeft een en ander zien gebeuren en de vandaal vastgepakt en overgedragen aan een van de beveiligers. Deze heeft de bezoeker ondervraagd en hem vervolgens laten gaan omdat de bezoeker enige betrokkenheid ontkende en weigerde zijn naam bekend te maken. Vervolgens is de Stichting door C aansprakelijk gesteld voor de schade. Vier bestuursleden van de Stichting hebben de schade aan B vergoed.

Procedure eerste aanleg

In de procedure bij de rechtbank heeft de Stichting van B betaling van de schade gevorderd. Zij heeft daarbij aangegeven dat dit bedrijf tekort is geschoten in nakoming van de overeenkomst doordat de hiervoor genoemde beveiliger de aan hem overgedragen bezoeker niet aan de politie heeft overgedragen, maar heeft laten gaan zonder diens identiteit vast te stellen. Daardoor werd de Stichting de mogelijkheid ontnomen om de schade op de vandaal te verhalen. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen omdat de Stichting onvoldoende gesteld zou hebben omtrent het causaal verband tussen de gestelde fout en de gevorderde schade. De rechtbank kwam daardoor niet toe aan het door B gedane beroep op exoneratieclausule in de naar verluidt door hem gehanteerde algemene voorwaarden.

Hoger beroep

Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het stelde echter vast dat er sprake was toerekenbaar tekortschieten van B alsook van causaal verband tussen dit tekortschieten en de gestelde schade. Echter, aldus het hof, kon de vordering van de Stichting niet worden toegewezen omdat B zich kon beroepen op de exoneratieclausule in de algemene voorwaarden. Daartoe overwoog het hof het volgende.

“In de opdrachtbevestiging zijn op de laatste pagina de algemene voorwaarden als integraal onderdeel van de overeenkomst van toepassing verklaard. Deze algemene voorwaarden waren op de achterzijde van het voorblad bij de opdrachtbevestiging afgedrukt en met de opdrachtbevestiging aan de Stichting ter hand gesteld. Nu op de comparitie van partijen namens de Stichting is erkend dat de algemene voorwaarden waren gedrukt op de achterzijde van de opdrachtbevestiging, kan dit als vaststaand worden aangenomen. Daar bovendien als onbetwist door de Stichting vaststaat dat deze algemene voorwaarden aan haar ter hand zijn gesteld, gaat het hof er vanuit dat de algemene voorwaarden van “verweerder” op de onderhavige overeenkomst van toepassing zijn”.

Cassatie

De Stichting accepteert dit niet en gaat in cassatie. Vervolgens gebeurt er in procedurele zin iets interessants. De procureur-generaal (PG) bij de Hoge Raad, die zich voordat de Hoge Raad uitspraak doet schriftelijk uitlaat over de haalbaarheid van een cassatieberoep, overweegt dat het cassatieberoep van de Stichting moet worden verworpen. Het feit dat in 2006 op de achterzijde van de opdrachtbevestiging algemene voorwaarden stonden vermeld, brengt met zich, aldus de PG, dat moet worden aangenomen dat de algemene voorwaarden van het beveiligingsbureau in 2006 aan de Stichting ter hand zijn gesteld en daarmee ook betekenis hebben voor de overeenkomst van 2007. De PG verwijst in dat kader naar een uitspraak van de Hoge Raad van 1 oktober 1994 waarbij de Hoge Raad, samengevat, heeft aangegeven dat indien partijen regelmatig gelijksoortige overeenkomsten met elkaar sluiten, algemene bedingen en algemene voorwaarden geacht kunnen worden te allen tijde tussen partijen te gelden, ook al zijn zij bij latere overeenkomsten niet nadrukkelijk overeengekomen.

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad lijkt de PG niet te volgen in zijn uitleg van het arrest van 1999. Nu uit de gedingstukken blijkt dat de algemene voorwaarden niet waren gedrukt op de achterzijde van de opdrachtbevestiging van 2007 en wel op die uit 2006, kan het hof vervolgens niet vaststellen dat onbetwist is dat met het overhandigen van de opdrachtbevestiging van 2007 de algemene voorwaarden aan de Stichting ter hand zijn gesteld. Terecht stelt de Hoge Raad de betreffende overweging van het hof onbegrijpelijk is.
Waarom de Hoge Raad de zaak vervolgens niet zelf afdoet maar de procedure verwijst naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling is niet duidelijk. Het lijkt mij dat als de Hoge Raad haar arrest van 1999 als maatstaf neemt, zij de zaak zelf had kunnen afdoen. Door dit niet te doen blijft ongewis of dat arrest van 1999 in casu terecht door de procureur-generaal is aangehaald.

Les voor de toekomst

Het blijft al met al onduidelijk wat wordt verstaan onder het ter hand stellen van algemene voorwaarden bij het sluiten van een overeenkomst. Het arrest van 1999 is vooralsnog leidend. De meest veilige manier is en blijft echter om elke keer bij elke overeenkomst de algemene voorwaarden van toepassing te verklaren en de andere partij voor ondertekening van de overeenkomst, daarvan aantoonbaar kennis te laten nemen.

Gilyan Parker