14 april 2009

Schenking of geoorloofde bedrijfsopvolging binnen familieverband?

Door Gilyan Parker

Kort geleden heeft de Hoge Raad een tweetal interessante arresten gewezen over schenkingsrecht en bedrijfsopvolging binnen familieverband.

In beide gevallen werd de onderneming van de ouders, die in maatschapsverband door hen werd gedreven, door hun kinderen overgenomen. De kinderen voldeden daarbij aan het voortzettingsbeding in de maatschapsakte. De bedrijfsmiddelen van hun uittredende ouders werden door de kinderen overgenomen voor een lagere prijs dan de waarde in het economische verkeer. Vervolgens ontvingen zij van de inspecteur van de belastingdienst een aanslag voor het recht van schenking.

Volgens de inspecteur was sprake van een schenking omdat er een verschil bestond tussen de waarde in het economisch verkeer van de bedrijfsmiddelen en de betaalde overnameprijs. De Hoge Raad was het hier niet mee eens. Of sprake is van een schenking dient niet te worden bepaald aan de hand van de successiewet. Volgens de Hoge Raad moet aan de hand van het Burgerlijk Wetboek worden beoordeeld of er sprake is van een schenking. Uit het BW blijkt dat er sprake is van een schenking als aan een bepaalde handeling een bedoeling tot bevoordeling ten laste van het eigen vermogen ten grondslag ligt. Onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad uit 2004 overwoog de Hoge Raad tevens dat de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten in een gemeenschap (dus ook een maatschap) worden beheerst door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Deze maatstaven brengen met zich mee dat ondernemingsgoederen tegen een lager bedrag mogen worden gewaardeerd als hierdoor de voortzetting van het bedrijf wordt veiliggesteld.

Op grond van het voorgaande overwoog de Hoge Raad dat er sprake was van een waardering van de bedrijfsmiddelen op een lagere waarde dan de economische waarde, welke noodzakelijk was om de voortgezette bedrijfsuitvoering te verzekeren. Er was sprake van een nakoming van een verplichting uit de maatschapsovereenkomst. Het waarderen van de goederen op een lagere waarde had niet de bedoeling om door schenking het eigen vermogen te bevoordelen. Het is daarbij van belang op te merken dat de inspecteur van de belastingdienst in beide gevallen niet had weersproken dat de overnamesom op een dusdanig bedrag was vastgesteld om de onderneming juist met succes te kunnen voortzetten.

Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij de sectie Familierecht.

Gilyan Parker