14 juni 2012

Uitkoop minderheids-aandeelhouder

Door Gilyan Parker

Vele ondernemingen zijn een gezamenlijke activiteit van twee (of meer) personen, al dan niet binnen familie-verband.

Die gezamenlijke onderneming lijkt op een huwelijk: aan het begin van het avontuur hebben de ondernemers dezelfde ideeën, kunnen zij het goed met elkaar vinden, en gaat de samenwerking vanzelf. Door het eenvoudigweg verlopen van de tijd, ingrijpende gebeurtenissen of het ontstaan van meningsverschillen, kan die samenwerking echter ook spaaklopen. Net als bij een echtscheiding zal de samenwerking dan verbroken moeten worden, waarbij partijen – vaak door emoties gedreven – geen gezamenlijke oplossing kunnen vinden; beide willen alleen verder met de onderneming, geen van beide wil er uit stappen; degene die vertrekt / vertrekken moet, wil een te groot bedrag aan uitkoopvergoeding die de ander niet wil betalen; enz.

(Echt)scheiding van aandeelhouders

De wet voorziet in deze situatie, en kent als “vennootschapsrechtelijke echtscheiding” de uitkoopregeling. De aandeelhouder in een B.V. die door de gedragingen van één of meer van zijn mede-aandeelhouders zodanig in zijn rechten of belangen wordt geschaad dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd, kan van die mede-aandeelhouders bij de rechtbank vorderen dat zijn aandelen worden overgenomen. De prijs voor de aandelen zal in dat geval worden bepaald conform een in de statuten van de B.V. voorgeschreven procedure, wat vaak neerkomt op de benoeming van een deskundige.

Anders dan bij een echtscheiding, zal de gevorderde uitkoop echter niet altijd worden toegewezen, en kan de minderheidsaandeelhouder dus gedwongen worden om te blijven participeren in de onderneming. Toewijzing van een vordering tot uitkoop heeft immers het ingrijpende gevolg dat mede-aandeelhouders tegen hun zin worden gedwongen om de aandelen van de minderheidsaandeelhouder – uiteraard tegen gelijktijdige betaling van de door de rechter vast te stellen waarde – over te nemen. Een zo ingrijpende maatregel zal de rechter niet lichtvaardig opleggen.

Een praktijkvoorbeeld

Een voorbeeld uit de praktijk van deze uitkoopregeling biedt een recente uitspraak van de rechtbank Zutphen. De minderheidsaandeelhouder A hield sinds meer dan 13 jaar 25% van de aandelen, en was tevens de enige bestuurder van de B.V. in kwestie. De andere aandeelhouder B hield de overige 75%, maar was geen bestuurder. De vennootschap maakte elk jaar een winst van ongeveer € 2 miljoen, wat grotendeels als dividend werd uitgekeerd aan A en B als aandeelhouders. In de loop van 2009 kregen A en B verschil van inzichten over het door de vennootschap te voeren beleid. Die meningsverschillen bleken onoverbrugbaar. In december 2010 werd A door de algemene vergadering van aandeelhouders als bestuurder ontslagen, en werd B als bestuurder benoemd. Voor het beëindigen van zijn dienstverband kreeg A een gouden handdruk.

Begin 2011 heeft B de jaarrekening over 2010 opgesteld. Die kwam uit op een winst van slechts € 170 duizend. Weliswaar was er een bedrijfsresultaat van € 3 miljoen gerealiseerd, maar B had een paar grote voorzieningen en afwaarderingen opgenomen. Het gevolg daarvan was dat A geen dividend kreeg, waar hij had gerekend op een dividend-uitkering van enkele tonnen.

A meende dat hij onbehoorlijk werd behandeld, en vermoedde dat de achtergrond van de afwaarderingen lag in het plan van B om de vennootschap zo goedkoop mogelijk – ook fiscaal – aan zijn kinderen over te doen. A wilde worden uitgekocht, en vorderde dat bij de rechtbank. De rechtbank wees die claim echter af. Zij vond dat het ontslag als bestuurder geen grond is waarom ook het aandeelhouderschap niet langer zou kunnen voortduren; aandeelhouderschap en bestuurderschap zijn immers – in deze situatie – niet onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Daarna gaat de rechtbank uitvoerig in op de door B in de jaarrekening 2010 opgenomen afwaarderingen en voorzieningen, maar komt – na marginale toetsing – tot de conclusie dat daar bedrijfsmatige beoordelingen aan ten grondslag kunnen liggen, die B voldoende heeft kunnen verklaren. Er is de rechtbank niet gebleken dat die voorzieningen zijn getroffen met als doel om A bewust te dwarsbomen; ook is niet gebleken dat B het belang van zijn kinderen boven dat van de vennootschap heeft gesteld. “Het mag zo zijn dat indien B besluit dat er geen dividend wordt uitgekeerd, A het nakijken heeft. A kan daar niets tegen doen. Pas als blijkt dat B een voor A zeer ongunstig dividendbeleid voert, komt de uitkoopregeling in beeld. Het treffen van winstdrukkende voorzieningen heeft echter niets te maken met dividendbeleid, aldus de rechtbank.

Voor toepassing van de uitkoopregeling is bewuste benadeling vereist

De conclusie is dan ook dat de minderheidsaandeelhouder die op onredelijke wijze benadeeld wordt, een mogelijkheid heeft om voor een fair bedrag zijn aandelen over te dragen aan de meerderheidsaandeelhouder(s). Die benadeling moet dan wel het karakter hebben van een bewuste of langdurige achterstelling van de minderheidsaandeelhouder bij de andere(n). Onenigheid over het beleid is echter onvoldoende om de andere aandeelhouder(s) te dwingen om aandelen te kopen. Die meningsverschillen moeten worden opgelost in de aandeelhoudersvergadering. Dat daar onvoldoende stemgewicht is om iets te veranderen, komt nu eenmaal kijken bij het feit dat A minderheidsaandeelhouder is.

Gilyan Parker