12 februari 2012

Verpanding van vorderingen door volmachten geldig?

Door Gilyan Parker

In deze tijden van financiële crises verlenen banken nog maar mondjesmaat krediet.

Hoe beter banken zich kunnen indekken tegen het risico van niet-aflossing door de kredietnemer, hoe meer en makkelijk krediet wordt verleend. De zekerheden die banken (kunnen) vragen bij het verstrekken van een bedrijfsfinanciering zijn vooral borgstellingen en pandrechten op voorraad, inventaris en debiteuren. Voor verpanding van debiteuren is wettelijk vereist: een ondertekende pandakte, die is geregistreerd bij de Belastingdienst. De wet bepaalt bovendien dat alleen bestaande debiteuren verpand kunnen worden; toekomstige debiteuren niet.

Elke onderneming verkrijgt periodiek – vrijwel dagelijks – nieuwe vorderingen op debiteuren. Om op die nieuwe debiteuren ook een pandrecht te krijgen, dient de bank dus telkens nieuwe pandaktes van de kredietnemer te krijgen, en die vervolgens ook bij de Belastingdienst te registeren.

Vereisten voor een rechtsgeldig pandrecht op debiteuren

Om een rechtsgeldig pandrecht te verkrijgen, moet uit de pandakte blijken a) welke vorderingen worden verpand, b) door wie en c) aan wie wordt verpand, en d) tot zekerheid van welke vordering (van de bank) het pandrecht strekt. In het (verre) verleden handelde banken dit af door de ondernemer maandelijks een lijst van al haar vorderingen te laten ondertekenen, en die als bijlage bij een (standaard) pandakte af te geven aan de bank, die dit ter registratie aanbood bij de belastingdienst. Dit had grote nadelen, waaronder de hoge kosten (elke registratie kost tijd, moeite en geld), grote administratieve lasten voor zowel banken, ondernemers en fiscus, en discipline: ondernemers vergaten inlevering van de pandlijsten nogal eens, en de banken / filialen die daar niet alert op waren misten zo belangrijke zekerheden, zeker als de kredietnemer failliet ging.

Einde aan pandlijsten

Begin jaren ’90 van de vorige eeuw stapten de banken af van het (laten) indienen van pandlijsten – ter bepaling van de vraag op welke debiteurenvorderingen een pandrecht gevestigd werd – door een standaard pandakte waarin stond vermeld dat een pandrecht (kort gezegd) werd gevestigd “op alle vorderingen op derden van de kredietnemer, zoals eventueel achteraf kan worden afgeleid uit zijn boekhouding”. In twee arresten uit 1994 en 1995 heeft de Hoge Raad deze praktijk goedgekeurd. Dit verminderde de transactiekosten aanzienlijk doordat geen lange lijsten meer hoefden worden ingeleverd bij de fiscus, maar nog steeds moesten banken deze periodiek door elke individuele kredietnemer ondertekende pandaktes ontvangen en registreren. Nog steeds een grote administratie last, indien het gaat om honderdduizenden bedrijfsfinancieringen.

Verpanding met volmachten

Enkele jaren geleden hebben banken geprobeerd deze transactiekosten verder te verlagen, door in hun voorwaarden een bepaling op te nemen dat kredietnemers de bank een onherroepelijke volmacht geven om namens hen al hun debiteurenvorderingen aan de bank te verpanden. De banken registreren sindsdien dagelijks nog maar één pandakte, namens “al diegenen die de bank een volmacht heeft gegeven”. Hiermee zou er nooit meer een niet-verpande vordering zijn. Een sterke zekerheid voor banken dus, tegen weinig kosten.

Het gevolg was wel dat in faillissementen altijd alle debiteurenvorderingen verpand waren, en curator niets overhielden om zelf te incasseren. Enkele curatoren waren dan ook niet gelukkig met deze praktijk, en vochten de rechtsgeldigheid van deze wijze van verpanding aan. Alle aangevoerde bezwaren zijn juridisch-technisch van aard: 1) deze wijze van verpanding via een verzamelpandakte bij volmacht zou een verboden algemene voorwaarde zijn, 2) de bank als gevolmachtigde van de kredietnemer zou met tegenstrijdige belangen handelen (verboden Selbsteintritt), 3) het zou een onrechtmatige toeëigening van alle verhaalsmogelijkheden van een failliete onderneming zijn waardoor concurrente schuldeisers niet meer aan de bak komen, 4) onvoldoende zou vaststaan welke debiteuren van welke kredietnemers werden verpand, en – last but not least – 4) op deze wijze zou het wettelijk verbod van verpanden van toekomstige, nog niet bestaande vorderingen feitelijk wordt doorbroken.

Op 2 februari jl. heeft de Hoge Raad al deze bezwaren verworpen, en de praktijk van verpanding van debiteurenvordering van alle kredietnemers met een verzamelpandakte op basis van volmachten goedgekeurd. Een voorspelbare maar nuttige uitspraak. Daarmee komt duidelijkheid dat deze praktische, goedkope manier van verpanding is toegestaan. En dat komt weer de kredietverlening aan ondernemers ten goede.

Vragen over bedrijfsfinanciering of pandrechten? Neem contact op met Christiaan Mensink of Mechteld van Veen.

Gilyan Parker