20 maart 2012

Waterwoning: roerende of onroerende zaak?

Door Gilyan Parker

Over een onroerende zaak is men, in tegenstelling tot een roerende zaak, belasting verschuldigd.

In de regel is een woning een onroerende zaak als deze “een gebouw of werk is dat duurzaam met de grond is verenigd”. Is een zaak niet onroerend dan is deze roerend. Vaststellen dat een “normale” woning een onroerende zaak is, levert over het algemeen weinig problemen op. Bij een waterwoning ligt dit gecompliceerder.

Flexibele ‘marina’ in recreatiepark

Op 9 februari 2012 heeft de belastingkamer van de Hoge Raad zich uitgesproken over de vraag of de waterwoning ‘marina’ een onroerende zaak is. De marina is gelegen in een recreatiepark en bestaat uit een betonnen caisson (het drijflichaam) met een diepgang van ongeveer anderhalve meter en een houten opbouw. De marina grenst aan één zijde aan een naastgelegen marina, aan één zijde aan open water en aan twee zijden aan de wal. Op de wal is een tuin aangelegd die grenst aan de marina. Het drijflichaam is aan twee palen bevestigd met twee dubbele beugels die langs deze palen vrij op en neer kunnen bewegen met de waterstand. De beugels zijn met bouten aan het drijflichaam bevestigd. De palen zijn ongeveer 15 meter lang en zijn 7 meter in de ondergrond gedreven. De voorzieningen voor elektriciteit, telefoon, water, gas en riool zijn met flexibele verbindingen en snelkoppelingen aangesloten aan de vaste aansluitingen aan de wal.

Bestemd om te drijven

De Hoge Raad begint zijn oordeel met de overweging dat een zaak die blijkens zijn constructie bestemd is om te drijven en drijft, moet worden aangemerkt als een schip. Een schip is over het algemeen een roerende zaak. De klacht dat de marina geen zelfstandig drijfvermogen heeft en dat de bevestiging aan stabilisatiepalen moet voorkomen dat zij gaat kantelen faalt. Deze omstandigheden verhinderen niet dat de marina bestemd is om te drijven en dit in de zin van de wet ook doet.

Bestanddeel van een onroerende zaak

De klacht dat het hof ten onrechte voorbij is gegaan aan het standpunt dat de marina onroerend is omdat zij volgens verkeersopvatting kan worden aangemerkt als bestanddeel van het recreatiepark waarin zij is gelegen faalt. Bij de beantwoording van de vraag of de marina’s bestanddeel zijn van een onroerende zaak dient niet het recreatiepark als mogelijke hoofdzaak in aanmerking te worden genomen, maar – voor iedere afzonderlijke marina – de grond onder en naast die marina. Daarbij kan de verkeersopvatting alleen in aanmerking worden genomen in de gevallen dat onzekerheid bestaat of die marina kan worden beschouwd als duurzaam met de grond verenigd. Dit is geen aspect dat zelfstandig dient te worden beoordeelt.

Vaste rechtspraak: Portacabin-zaak

De uitspraak is in lijn met vaste rechtspraak. De Hoge Raad oordeelde in het bekende Portacabin-arrest dat verkeersopvattingen – anders dan voor de vraag of iets bestanddeel is van een zaak – geen zelfstandige maatstaf zijn voor de beoordeling of een zaak roerend of onroerend is. Zij kunnen echter wel in aanmerking worden genomen voor de vraag of een object kan worden beschouwd als duurzaam met de grond verenigd. Nu al is vastgesteld dat de marina een roerende zaak is, komen de verkeersopvattingen niet meer aan de orde.

Conclusie

Een waterwoning zonder zelfstandig drijfvermogen, bevestigd aan stabilisatiepalen en waarvan de constructie bestemd is om te drijven en drijft is een roerende zaak. Een eigenaar is hierover geen onroerende zaak belasting verschuldigd.

Gilyan Parker