16 maart 2014
Wanneer een bestuursorgaan niet tijdig beslist op een aanvraag van een belanghebbende is het een dwangsom verschuldigd voor elke dag dat het in gebreke is, tot 42 dagen.
Dat bepaalt artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Maar uit de wet en rechtspraak volgt nu nog niet expliciet wanneer de beslistermijn is afgelopen en de dwangsommen gaan lopen.
In een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1395) is hierover nu duidelijkheid verschaft, althans voor een aanvraag voor tegemoetkoming in planschade. In eerste aanleg oordeelde de rechtbank dat het bestuursorgaan hiervoor het tweede lid van artikel 4:13 van de Awb moet volgen. Hierin is bepaald dat wanneer niet bij wettelijk voorschrift een termijn is gegeven, binnen een redelijke termijn moet worden gereageerd. Als redelijke termijn wordt uitgegaan van een beslistermijn van acht weken. De Raad van State dacht hier echter anders over. Volgens de Raad van State is de termijn wanneer in dit geval – aanvraag om een tegemoetkoming in planschade – moet worden besloten, wél wettelijk vastgelegd. Daardoor hoeft het bestuursorgaan niet te baseren op het eerste en tweede lid van artikel 4:13 van de Awb. In dit geval zijn het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de gemeentelijke Procedureverordening (= planschadeverordening) van toepassing. In deze regelingen staat een termijn opgenomen, zoals bedoeld in artikel 4:13 lid 1 van de Awb, waarbinnen het bestuursorgaan op de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade moet beslissen.
Volgens het Bro moet het bestuursorgaan acht weken na ontvangst een beslissing nemen. Die termijn mag nog eens vier weken worden uitgesteld. Deze termijnen moeten echter worden opgeteld bij de termijnen die in de planschadeverordening van de gemeente staan opgenomen. Al met al kwam de Raad van State in deze uitspraak op een uiterste beslistermijn van maar liefst 48 weken.
Om aanspraak te kunnen maken op een eventuele dwangsom, dient een bestuursorgaan ook ingebreke te worden gesteld. Doe dit echter pas nadat de beslistermijn is verstreken, anders wordt de ingebrekestelling niet aangemerkt als een ingebrekestelling en kan het beroep uiteindelijk niet-ontvankelijk worden verklaard. Overigens zijn er situaties denkbaar waarin een bestuursorgaan niet ingebreke behoeft te worden gesteld. Dit ziet met name op spoedeisende gevallen waarbij van een belanghebbende niet kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt. Bijvoorbeeld wanneer een belanghebbende grote schade zal lijden indien niet snel een voorziening van de rechter kan worden verkregen. Twijfelt u over de termijn? Neem dan contact met ons op.