26 mei 2014

Gedwongen overname van aandelen

Door Gilyan Parker

De wet biedt de mogelijkheid om een medeaandeelhouder te dwingen om de aandelen van een mede-aandeelhouder over te nemen (artikel 2:343 BW). Dat artikel is onderdeel van de wettelijke geschillenregeling.

Zo’n vordering kan op elk gewenst moment worden ingediend. Er moet wel een situatie zijn waarin de medeaandeelhouder de rechten of belangen van de aandeelhouder zodanig schaadt, dat het voortduren van diens aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer kan worden gevergd. Wanneer is daar nu sprake van? De rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNHO:2014:1277) kreeg onlangs zo’n zaak voorgelegd.

Wat waren de verhoudingen?

De casus luidde als volgt. Aandeelhouder A en B zijn beide voor 50% van Beheer BV X. X houdt 100% van de aandelen van werkmaatschappij Y. Y houdt zich bezig met softwareontwikkeling en advisering daaromtrent. A heeft zich recent terugtrokken als bestuurder van Y. Sindsdien zijn er meerdere conflicten gerezen tussen A en B. Er is over en weer gesproken over uitkoop maar die pogingen zijn om diverse redenen gestrand.

Verwijten van A

In kort geding wil A dat B wordt gedwongen de aandelen van A in X over te nemen. Hij voert daartoe aan dat B:

  • handelt in strijd met statuten en de managementovereenkomst doordat hij onrechtmatig gelden aan Y onttrekt, hij weigert de statutaire aanbiedingsregeling uit te voeren en weigert de waarde van de aandelen;
  • weigert zonder onderbouwing dividend uit te keren en informatie te verstrekken aan A;
  • direct dan wel indirect concurreert met Y althans overweegt dat sterk;
  • niet correcte en niet goedgekeurde jaarcijfers heeft gedeponeerd;
  • onjuiste notulen heeft laten opstellen en verstrekken;
  • in strijd met ter vergadering van aandeelhouders gemaakte afspraken heeft gehandeld;
  • A zonder aandeelhoudersbesluit en zonder déchargebesluit uit het handelsregister heeft laten schrappen.

Hiermee schaadt B de belangen van A zodanig dat hij diens aandelen in X zou moeten overnemen, aldus A.

Verweer van B

B erkent dat partijen tevergeefs hebben geprobeerd om tot een finale regeling te komen. Dat zou zijn mislukt als gevolg van de niet-redelijke en niet-coöperatieve houding van A. B stelt dat A geen deugdelijke onderbouwing geeft van zijn verwijten. Bovendien moet A maar aantonen, aldus B, dat daarmee het functioneren van Y in gevaar is gebracht. Er is verder geen sprake van wangedrag van B als aandeelhouder. Ten slotte is er geen sprake van een impasse of een continuïteitsrisico binnen Y.

Beoordeling door Rechtbank Noord-Nederland

De rechtbank stelt voorop dat wil hij in casu besluiten tot gedwongen overname van aandelen, de gedragingen van B de rechten of belangen van A als aandeelhouder zodanig moeten schaden dat het voortduren van het aandeelhouderschap van A in redelijkheid niet meer kan worden gevergd. Daarbij hoeft het niet te gaan om gedragingen van B als aandeelhouder, hetgeen B ten onrechte betoogd. Ook hoeven door de gedragingen van B de belangen van B of van Y niet te zijn geschaad. Het gaat puur om de belangen van A als aandeelhouder die geschaad dienen te zijn. De rechtbank vindt dat voldoende is komen vast te staan dat de resultaten van de afgelopen jaren aanleiding gaven tot uitkering van dividend, maar dat B lange tijd zonder goede reden uitkering van dividend heeft geblokkeerd. B heeft A bovendien informatie ontzegd waardoor A niet in staat is geweest zelf de redelijkheid van het gevoerde dividendbeleid te beoordelen. Aandeelhouders dienen zich ten opzichte van elkaar te gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid van hen kan worden gevorderd. Er is geen andere conclusie mogelijk, aldus de rechtbank, dan dat de verhouding tussen A en B ernstig is verstoord. De weigerachtige houding van B wat betreft het uitkeren van dividend en het verstrekken van noodzakelijk financiële informatie hebben dat veroorzaakt. Dat zijn gedragingen die een gedwongen overname door B van de aandelen van A in X rechtvaardigen. Daartoe besluit de rechtbank dan ook. De rechtbank benoemt als gevorderd direct een registervaluator die op basis van de discounted cash flow-methode (DCF) de waarde van de aandelen dient te bepalen. De vordering van A om X voorwaardelijk hoofdelijk te veroordelen om de aandelen van A in X over te nemen, in het geval B niet binnen een maand na het eindvonnis de aandelen heeft afgenomen, wordt ook toegewezen. Daarvoor is niet nodig dat de schadelijke gedragingen aan de vennootschap moeten kunnen worden toegerekend. Ook de wettelijke uitzondering van artikel 2:207 BW staan daaraan niet in de weg. De vordering van A om ook Y hoofdelijke daartoe te veroordelen wordt afgewezen. Het zijn niet de aandelen in Y waar A vanaf wil maar die in X.

Slotsom

De patstelling, die vaker optreedt in situaties waarbij de beide 50%-aandeelhouders niet meer door één deur kunnen, kan worden doorbroken met een beroep op de geschillenregeling. Wel zal er bij een beroep op artikel 2:343 BW goed moeten worden aangetoond dat de ene aandeelhouder door de ander in zijn belangen is geschaad. Dat dit niet kansloos is, geeft deze uitspraak duidelijk aan. De hier in het ongelijk gestelde aandeelhouder heeft zijn kansen verkeerd ingeschat. Hij dacht ten onrechte dat zijn gedrag als aandeelhouder zou worden getoetst en niet dat van hem als bestuurder. En hij heeft gedacht dat door de rechtbank zou worden getoetst of de belangen van de vennootschap waren geschaad. Ook dat bleek een misvatting.

Gilyan Parker