22 april 2012
Een paar kwesties over discriminatie in april 2012 vormt aanleiding weer eens stil te staan bij de Commissie Gelijke Behandeling (CGB).
De niet bindende oordelen van de CGB worden over het algemeen door de betrokken partijen opgevolgd en in zo’n 75% van de gevallen door de rechter. Maar dus zeker niet altijd, zoals zal blijken.
Hockeyclub Den Bosch stelde in oktober 2011 een Zuid Afrikaanse speler op in een competitiewedstrijd. Zo’n niet-Europese speler mag alleen spelen als de club jegens de hockeybond voldoet aan diverse administratieve verplichtingen, zoals het tonen van vergunningen. Dat had Den Bosch niet gedaan en daarom legde de hockeybond een sanctie aan de club op, onder meer aftrek van 3 punten (die wel eens cruciaal kunnen zijn voor het door Den Bosch overleven in de hoofdklasse).
Den Bosch vindt dat de regel dat een niet-Europese speler alleen speelgerechtigd is als aan diverse voorwaarden is voldaan, strijdig is met gelijke behandeling naar nationaliteit omdat die verplichting niet voor EU-onderdanen geldt. De CGB is het met Den Bosch eens en stelt dat de hockeybond direct onderscheid maakt naar nationaliteit tussen spelers van binnen en buiten de EER. Het oordeel van de CGB is niet bindend voor de hockeybond. Het is dus afwachten of de hockeybond dit oordeel toch overneemt of dat hockeyclub Den Bosch de stap naar de rechter moet zetten.
Dat de rechter niet altijd het oordeel van de CGB overneemt, blijkt uit de zaak van de man die in 2005 vergeefs solliciteerde bij de gemeente Rotterdam voor de extern gerichte functie van klantmanager sociale zaken. Hij gaf daarbij te kenen aan vrouwen geen hand te willen geven vanwege zijn geloof. In verband hiermee wees de gemeente zijn sollicitatie af. Hij voelde zich gediscrimineerd en stapte naar de CGB. Die oordeelde op basis van de Awgb dat de gemeente discrimineerde naar geloof. Onder omstandigheden kan zulke ongelijke behandeling gerechtvaardigd zijn als de gemeente daarvoor een legitiem doel heeft en de door de gemeente ingezette middelen om dat doel te bereiken ook passend en noodzakelijk zijn. De CGB vond dat de gemeente geen rechtvaardiging had voor de ongelijke behandeling en gaf de heer Enait dus gelijk.
Bij de rechter loopt het voor de gemeente wel goed af. Het Gerechtshof ’s-Gravenhage oordeelde op 10 april 2012 dat de gemeente weliswaar indirect onderscheid heeft gemaakt naar geloof door de heer Enait de functie te weigeren, maar daarvoor bestaat een rechtvaardiging. Want handen schudden is een gemeenschappelijke omgangsvorm in Nederland die van zeer zwaarwegend belang is bij de bejegening van klanten, aldus het Hof. Een gemeente moet neutraliteit uitstralen en dan is het van groot belang dat klanten door het personeel tegemoet worden getreden op een manier die niet als respectloos en kwetsend wordt ervaren. Het door een medewerker weigeren van een uitgestoken hand van een vrouw kan wel als zodanig worden ervaren en dat schaadt de relatie tussen de gemeente en de klant. Bovendien kan dit als een ontkenning van de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen worden ervaren, aldus het Hof.
Gelijke behandeling en mensenrechten komen nog meer onder de aandacht als de CGB in 2012 op gaat in het College voor de Rechten van de Mens. Dit College gaat een rol krijgen bij het beschermen en bevorderen van mensenrechten in Nederland. Klachten over ongelijke behandeling (in de werkrelatie) kunnen dan worden ingediend bij het College dat daar een oordeel over zal geven. Maar nog steeds zal gelden dat de College-oordelen over zaken als leeftijdsonderscheid, onderscheid naar nationaliteit, geslacht en chronische ziekte niet bindend zijn. Voor meer informatie over (on)gelijke behandeling zie elders op deze website.