3 december 2007
Het Openbaar Ministerie wil "de bezem door de vastgoedwereld halen" en doet een groot onderzoek naar vastgoedfraude.
Dat heeft hoofdofficier van justitie Craemer van het Functioneel Parket vandaag gezegd voor BNR Nieuwsradio. Verwacht wordt dat de straffen bij financieel-economische fraude hoger zullen worden. Als het zover komt: bij de boekhoudfraude van Ahold en de bouwfraude-affaire is gebleken dat aan strafvervolging veel haken en ogen zitten.
Na de bekendmaking van fraude bij de vastgoedtak van het Philips Pensioenfonds zijn maar lieftst dertig officieren van justitie en vijfhonderd ambtenaren van de Fiod-ECD bezig met opsporingsonderzoek in de pensioen- en vastgoedwereld. Het Openbaar Ministerie richt zich ook op faillissements- en beleggingsfraude.
Strafvorderlijke onderzoeken naar fraudedelicten zijn intrinsiek lastig. Frauderende handelingen pogen in veel gevallen ook iets te verhullen en vinden dus vaak plaats in een voor de ogen van Justitie abstract schemergebied.
Bij de opzet van de parlementaire enquête naar de bouwfraude heb ik de Tijdelijke commissie onderzoek bouwfraude (commissie Vos) geadviseerd over de strafrechtelijke en strafvorderlijke aspecten van fraudedelicten. Bij brief van 24 januari 2002 (Kamerstuk 28 093, nr. 22) zijn de bevindingen aan de Tweede Kamer aangeboden. De commissie gaat in het rapport in op de lastige aspecten van fraude, zoals de verwevenheid met rechtspersonen. In het definitieve rapport van de enqu?tecommissie onderzoek bouwnijverheid komen ook de invulling van transacties (schikkingen) aan de orde.
Ik schreef al eens eerder in een weblog over de bepalingen van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht en de veelgestelde vraag wanneer een (verboden) gedraging aan een onderneming kan worden toegerekend en dus tot sancties kan leiden, ook voor feitelijk leidinggevenden of opdrachtgevers (zie link onderaan).
De constructie rond de strafbaarheid van rechtspersonen lijkt de natuurlijke personen achter die rechtspersoon soms ‘het voordeel’ te bieden dat zij zich kunnen verschuilen achter de organisatie. Wetenschap bij leidinggevenden van misstanden aan de basis van een onderneming is – zo blijkt de praktijk – makkelijk te versluieren. In dat kader wordt ook de term ‘piercing the corporate veil’ gebruikt, die ziet op het doorzoeken naar de feitelijke ‘daders’ zoals leidinggevenden en opdrachtgevers (zie link onderaan).
De voor sommigen wat verscholen bepaling van artikel 74a uit het Wetboek van Strafrecht biedt verdachte rechtspersonen onder omstandigheden de mogelijkheid het maximum van de geldboete te betalen en zo vervolging te voorkomen. Bij gevoelige zaken gingen hoge transacties wel een voorgeschreven toestemmingsronde in. Dat maakt het minder inzichtelijk of ook tot een schikking kan worden gekomen. Een transactie is ?gevoelig? wanneer deze verband houdt met strafbare feiten waardoor de integriteit in het geding is. Dat kan aan de orde zijn omdat er bijzonder verband is tussen het gepleegde feit en de status of beroepsuitoefening van de verdachte.
In dat kader is een eerder parlementair onderzoek relevant: de Enqu?te opsporingsmethoden (Van Traa). De commissie Van Traa heeft de onderzoeksgroep Fijnaut destijds onderzoek laten doen naar fraudegevoelige sectoren en beroepen, zoals de notaris, de accountant en de advocaat. De onderzoeksgroep komt tot de conclusie dat de bouwnijverheid en vastgoedsector door de aard van de werkzaamheden erg gevoelig is voor het plegen van fraude. De onderzoeksgroep laat het complexe fraude gebied in twee gebieden uiteenvallen. Zij onderscheiden fraudes die in hoofdzaak parasitair van aard zijn en fraudes waarin sprake is van een symbiose met de ‘wettige’ omgeving. In tegenstelling tot de parasitaire fraudevormen zijn in geval van een symbiotische relatie de actoren op de ‘wettige’ markt niet alleen als slachtoffer aan te merken, maar is in meer of mindere mate sprake van een verwijtbare betrokkenheid van (een deel van) de ‘wettige’ marktpartijen bij onregelmatigheden. Zie ook het onderzoeksdeel X deel III van Inzake opsporing, Beroepsgroepen en fraude, Den Haag 1996.
De wat academische aanduiding van een symbiose, lijkt thans ook toepasbaar als de verdenkingen inderdaad z? concreet zijn als door de regering en het openbaar ministerie wordt voorgesteld. Dat zal na alle onderzoeken vanaf Van Traa zonder meer een stevige reactie meebrengen, steviger wellicht dan de al forse inzet van 30 officieren van justitie. Sommige sectoren zullen de komende jaren flink worden omgewoeld, met alle repercussies die daar bij kunnen horen. Ook voor die rechtspersonen en leidinggevenden die veronderstellen uit het zicht te kunnen en mogen blijven. Voor hen geldt echter ook de oekaze dat het goed is beslagen ten ijs te komen.
Zoals ik al schreef in het eerder genoemde log Onderneming en strafrecht: van boardroom naar courtroom onderstrepen recente fraudegevallen nog steeds dat in veel ondernemingen preventieve anti-fraudeprogramma?s en gedegen risicomanagement niet echt stevig zijn verankerd, terwijl soms domweg ongelukkige maatregelen worden opgevoerd om mogelijke sancties en dreigend reputatieverlies tegen te gaan. Het draait dan om snelheid (en transparantie) bij het identificeren en het beheersen van frauderisico’s en integriteitinbreuken. Snelheid is ook het toverwoord bij ?damage control?.
Zie ook de weblogs: Bange bestuurders achter de corporate veil en Onderneming en strafrecht: van boardroom naar courtroom.