19 december 2007

Immateriële schadevergoeding voor slapeloze nachten

Door Gilyan Parker

Het nemen van een besluit door de overheid kan lang duren.

Te lang soms. In juridische termen wordt dan vaak gesproken over het overschrijden van een “redelijke termijn voor het nemen van een besluit”. Het is voorstelbaar dat een belanghebbende daarbij spanning en frustratie ervaart, misschien zelfs slapeloze nachten. Uit recente uitspraken van de hoogste bestuursrechter(s) blijkt dat de rechter dit graag wil aannemen: als een redelijke termijn voor het nemen van een besluit door de overheid is overschreden, worden het bestaan van spanning en frustratie verondersteld en is immateriële schadevergoeding (dat is vergoeding van schade ontstaan door pijn, verdriet of gederfde levensvreugde) op zijn plaats. Hoe komt de bestuursrechter tot dit oordeel?

De Centrale Raad van Beroep, die op het terrein van sociale zekerheid en ambtenarenzaken de hoogste bestuursrechter is, volgt als eerste Nederlandse rechtscollege de visie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het is namelijk dat Hof dat de toon heeft gezet.

Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheiden (EVRM) stelt in het eerste lid van artikel 6 dat een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Op basis daarvan wordt de overheid geacht een besluit te nemen binnen een ‘redelijke termijn’.

Het EHRM, dat toeziet op naleving van de verplichtingen van het EVRM door de lidstaten, heeft in een zaak waarin mevrouw Gina Riccardi Pizzati als Italiaans staatsburger maar liefst 26 jaar en 6 maanden (!) moest wachten voor een rechtbank in eerste aanleg uitspraak deed in haar zaak, overwogen, dat er een sterk maar weerlegbaar vermoeden bestaat dat (zeer) lange procedures leiden tot immateriële schade. Het Hof erkent echter ook dat er géén immateriële schade kan zijn. In zo?n geval zal de rechter een dergelijke beslissing met voldoende redenen moeten motiveren.

Als toetssteen voor het toekennen van immateriële schadevergoeding wordt het ondergaan van ‘spanning en frustratie’ genomen. Deze begrippen zijn als een Nederlandse vertaling van de door het EHRM op schadevergoedingsvlak gehanteerde begrippen “anxiety, inconvenience and uncertainty” te beschouwen.

Uit het vorengaande is af te leiden dat het EHRM veronderstelt dat iemand daadwerkelijk ‘spanning en frustratie’ heeft ondergaan, indien een ‘redelijke termijn’ voor het nemen van een besluit is verstreken.

De Centrale Raad van Beroep interpreteert de visie van het EHRM in zijn uitspraak van 7 juli 2006 dan ook als volgt: “dat in het geval van een schending van de redelijke termijn daadwerkelijke spanning en frustratie wordt voorondersteld. Slechts wanneer het bestuursorgaan concrete omstandigheden aandraagt die aanleiding vormen om te twijfelen aan de aanwezigheid van spanning en frustratie, of wanneer de rechter zelf dergelijke omstandigheden onderkent, zal de rechter op dit punt onderzoek moeten verrichten. Komt hij tot de conclusie dat er van daadwerkelijke spanning en frustratie geen sprake is, dan dient hij dit in zijn uitspraak vast te stellen en te motiveren”.

In zijn uitspraak van 6 juni 2007 lijkt de andere hoogste Nederlandse bestuursrechter, de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, de lijn van het EHRM – op dezelfde wijze als de Centrale Raad van Beroep –  te volgen in een kwestie betreffende het al dan niet terug moeten betalen van reeds ontvangen huursubsidie.

Vast stond dat de beslissingstermijnen voor het nemen van een besluit, door niet-verontschuldigbare traagheid in de besluitvorming door de minister, met 2,5 jaar waren overschreden. Ter zitting betwiste de minister echter dat de ontvangster van huursubsidie daardoor daadwerkelijk spanning en frustratie heeft ondergaan.

De Raad van State maakte korte metten met het betoog van de minister. De Raad overwoog dat “bij overschrijding van de redelijke termijn voor het nemen van een besluit, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade wordt verondersteld”. De Raad beargumenteerde dit standpunt met het feit dat de ontvangster van huursubsidie meerdere malen met een deurwaarder was geconfronteerd. Zij had daarna steeds zelf actie moeten ondernemen om verdere incassomaatregelen te voorkomen. Ze had er, naar eigen zeggen, slapeloze nachten van gehad. De minister heeft dit alles in de procedure niet bestreden.

Nu de minister geen concrete omstandigheden heeft aangedragen om aan het bestaan van spanning en frustratie te twijfelen, komt de ontvangster van huursubsidie op grond van de spanning en frustratie die zij verondersteld werd daadwerkelijk te hebben geleden door het niet binnen een redelijke termijn nemen van een besluit door de minister, immateriële schadevergoeding toe.

Ten slotte is er nòg een interessante ontwikkeling te signaleren. De Eerste Kamer heeft op 20 november 2007 ingestemd met een initiatief wetsvoorstel dat het mogelijk zal maken een dwangsom op te leggen bij het niet-tijdig beslissen door bestuursorganen. Dat betekent met het oog op de hierboven beschreven huursubsidie-kwestie, dat de minister ‘automatisch’ een bepaald wettelijk omschreven en gemaximaliseerd bedrag zal moeten betalen aan de ontvanger van huursubsidie, indien hij de redelijke termijn voor het nemen van een besluit overschrijdt.

Volgens de indieners van het wetsvoorstel is het doel van de dwangsom uitdrukkelijk niet het bieden van genoegdoening, al zal het wel mede zo gevoeld kunnen worden, zo stellen de indieners vast. Dit is een interessant punt. Het doel van de hiervoor beschreven immateri?le schadevergoeding is juist het bieden van genoegdoening. Het valt te bezien of het wetsvoorstel geen invloed zal hebben op de lijn in de jurisprudentie met betrekking tot immateriële schadevergoeding wegens spanning en frustratie.

Of zal het gaan zoals het EHRM zelf vaak oordeelt: “For this reason the Court is of the opinion that its finding of a breach constitutes adequate just satisfaction for the purposes of the Convention and therefore rejects this head of claim”?

Met dank aan Danny Jol, student stagiair, voor zijn ruime bijdrage aan deze weblog.

Gilyan Parker