15 januari 2013

Is de kredietcrisis een onvoorziene omstandigheid?

Door Gilyan Parker

In artikel 6:258 van het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat een rechter, wanneer één van de partijen dat wenst, een overeenkomst kan wijzigen of zelfs kan ontbinden wanneer er sprake is van onvoorziene omstandigheden.

Het moet dan gaan om omstandigheden die met zich meebrengen dat de andere contractpartij ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst naar redelijkheid niet mocht verwachten. Recent kwam in een procedure bij de rechtbank Amsterdam de vraag aan de orde of het uitbreken van de kredietcrisis in 2008 als onvoorziene omstandigheid kan worden aangemerkt. Dit is volgens de rechtbank niet het geval.

Verkoop appartement

De casus is – kort samengevat – als volgt. A koopt op 25 februari 2009 een appartement van B voor een bedrag van € 640.000,=. De koopprijs wordt niet betaald, waarna B – nadat schikkingonderhandelingen spaak zijn gelopen – een procedure start bij de rechtbank Amsterdam. In de procedure vordert B betaling van de koopprijs. A voert als verweer aan dat er sprake zou zijn van onvoorziene omstandigheden. Als gevolg van de kredietcrisis zou het voor A onmogelijk zijn geworden om de koopsom van het appartement gefinancierd te krijgen. A verzoekt de rechtbank de koopovereenkomst te ontbinden.

Kredietcrisis onvoorzien?

De kernvraag in deze zaak is of de kredietcrisis een onvoorziene omstandigheid is, waardoor B in redelijkheid de instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Volgens de rechtbank is dit niet het geval. Zij geeft hiervoor twee argumenten. Allereerst is het volgens de rechtbank een feit van algemene bekendheid dat de economie in het algemeen – en de onroerendgoedmarkt in het bijzonder – aan schommelingen onderhevig is. Periodes van economische voorspoed worden afgewisseld door mindere tijden. Wanneer de economische situatie verslechtert, kan dan ook niet worden gesproken van een uitzonderlijke situatie, ook niet als de economie – zoals bij de kredietcrisis – in hevige mate verslechtert. Ten tweede overweegt de rechtbank dat de koopovereenkomst is gesloten in februari 2009, terwijl de kredietcrisis – na het faillissement van Lehman Brothers – in september 2008 is aangevangen. Nu A als beroep makelaar is, had hij volgens de rechtbank meer dan een gemiddeld koper van onroerend goed op de hoogte moeten zijn van het feit dat de onroerendgoedmarkt aan het verslechteren was ten tijde van de koop. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de verslechtering van de markt, die zich verder doorzette na sluiting van de koopovereenkomst, naar de in het verkeer geldende opvatting voor rekening van A komt.

Conclusie

De rechtbank heeft mijns inziens een duidelijk vonnis gewezen. Het vonnis is in lijn met eerdere jurisprudentie, waarin de rechtbank oordeelde dat het uitbreken van de kredietcrisis als normaal ondernemingsrisico voor projectontwikkelaars moet worden beschouwd. Het zal dan ook voor zowel ondernemingen als particulieren lastig worden om in gerechtelijke procedures het ontstaan van de kredietcrisis als (succesvol) juridisch verweer tegen een geldvordering aan te voeren. Periodes van economische tegenspoed horen er nu eenmaal bij, en zijn niet per definitie onvoorzienbaar, aldus het oordeel van de rechtbank.

Gilyan Parker