24 september 2020
Het komt nogal eens voor dat geliefden elkaar geld uitlenen voorafgaand aan, of tijdens hun huwelijk. Hoe wordt tegen deze geldleningen aangekeken als zij uit elkaar gaan?
Indien zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd is het simpel. De lening bestaat als het ware niet meer. De gemeenschap van goederen bevat alle bezittingen en schulden van beide echtelieden, ook schulden aangegaan voorafgaand aan het huwelijk. De geldlening van de ene aan de andere echtgenoot behoort derhalve ook tot deze gemeenschap. Schuldenaar en schuldeiser zijn dezelfde persoon geworden waardoor de schuld is ‘opgelost’. De schuldeiser kan bij echtscheiding niet stellen dat hij nog een vordering heeft op zijn ex-echtgenoot. Dit gaat niet op wanneer de ene echtgenoot geld heeft uitgeleend dat onder een uitsluitingsclausule is verkregen. Dan blijft de vordering onverkort bestaan.
Indien echtgenoten onder het maken van huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd blijft de schuld bestaan. De crediteur heeft een vordering op zijn echtgenoot, de debiteur, tot nakoming van een overeenkomst van geldlening. Daarvoor geldt een verjaringstermijn van 5 jaar. Deze termijn neemt een aanvang op het moment dat de vordering opeisbaar wordt. De praktijk leert echter dat echtelieden daarover eigenlijk nooit afspraken maken. Als niets is overeengekomen over de betaaltermijn betekent dit dat de vordering terstond opeisbaar is. Vanaf het moment dat de echtelieden de overeenkomst van geldlening zijn aangegaan was de vordering derhalve al opeisbaar. Indien na de datum waarop het geld is uitgeleend de echtelieden nog minimaal 5 jaar getrouwd zijn, verjaart de vordering dus nog tijdens het huwelijk. Het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de verjaringstermijn wordt verlengd tot 6 maanden na de datum van ontbinding van het huwelijk. Indien de crediteur pas daarna zijn vordering instelt, is hij te laat. Houd daar rekening mee.
Indien u hierover vragen heeft, kunt u altijd contact met mij opnemen.