15 februari 2011
Al jaren gelden de Aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters als richtlijn voor het bepalen van de hoogte van de ontslagvergoeding in arbeidszaken.
De daarin beschreven ABC formule is bij velen bekend. Maar er staan nog meer aanbevelingen in, waarvan aanbeveling 3.5 een stuk minder bekend is.
Daarin is neergelegd dat de vergoeding die de werknemer krijgt in beginsel niet hoger is dan het inkomen dat de werknemer bij het voortduren van de arbeidsovereenkomst tot zijn pensioenleeftijd zou hebben genoten. Achtergrond van deze aanbeveling is dat voorkomen moet worden dat een werknemer met een groot aantal dienstjaren vlak voor zijn pensioen een vergoeding zou ontvangen die ver uitgaat boven hetgeen hij aan salaris in het enkele jaar tot zijn pensioen zou ontvangen. Met andere woorden de vergoeding mag niet groter zijn dan de verwachte inkomstenderving tot het pensioen.
In de aanbeveling is echter niet beschreven of bij de bepaling van de omvang van de inkomstenderving rekening gehouden moet worden met de WW-uitkering die een werknemer na zijn ontslag zal krijgen. Kantonrechters blijken hier wisselend over te denken, maar het Hof in Den Haag, als hogere rechter, heeft een standpunt ingenomen.
In deze zaak ging het om een werknemer die gebruik had gemaakt van een vrijwillige vertrekregeling uit een Sociaal Plan, die neerkwam op een neutrale vergoeding. Na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst ontstond er onenigheid over de hoogte van de vergoeding. Werkgever stelde dat de WW-uitkering in mindering gebracht diende te worden, omdat het Sociaal Plan expliciet naar aanbeveling 3.5 verwees, maar werknemer was het hier niet mee eens. In eerste instantie kreeg de werknemer gelijk. De Kantonrechter oordeelde dat de aanbeveling sprak over inkomsten en dat een WW-uitkering daar niet onder valt.
Het Hof deelt dit oordeel niet. Het Hof is van mening dat in zijn algemeenheid ook een WW-uitkering onder “inkomen” valt, omdat het in de plaats van het eerder verdiende salaris komt. De werkgever wordt in het gelijk gesteld en kan derhalve volstaan met betaling van de lagere vergoeding.
Dit oordeel verstrekt dus de positie van de werkgever in zijn beroep op een lagere vergoeding voor de bijna gepensioneerde werknemer.