18 mei 2009

Ontslag van de stichting bestuurder

Door Gilyan Parker

Een kantonrechter in Venlo heeft recent geoordeeld dat het vennootschapsrechtelijk ontslag van de statutair bestuurder van een stichting niet vanzelfsprekend het arbeidsrechtelijke ontslag als werknemer van die stichting betekent.

In deze zaak ging het om een bestuurder van een stichting die na een (langdurig) dienstverband niet langer op het vertrouwen van de Raad van Toezicht van de stichting kon rekenen. Nadat de bestuurder op 28 januari 2009 met onmiddellijke ingang geschorst werd, besloot de Raad van Toezicht op 12 februari 2009 hem te ontslaan als statutair bestuurder.

De bestuurder vordert vervolgens loondoorbetaling in kort geding. Bestuurder is van mening dat weliswaar het vennootschapsrechtelijke ontslag heeft plaatsgevonden, maar dat dit niet betekent dat de arbeidsovereenkomst tevens tot een einde is gekomen. De bestuurder stelt zich op het standpunt dat de zogeheten 15 april 2005 arresten van de Hoge Raad geen toepassing hebben. De Hoge Raad kwam op 15 april 2005 tot de conclusie dat een vennootschapsrechtelijke ontslag van de bestuurder in beginsel ook beëindiging van de dienstbetrekking van de werknemer(-bestuurder) tot gevolg heeft. De bestuurder in deze zaak meent dat deze arresten geschreven zijn voor bestuurders van naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen en niet van toepassing is op stichtingbestuurders.

Bij de beantwoording van de vraag of het standpunt van de Hoge Raad ten aanzien van het ontslag van N.V.en B.V. bestuurders ook onverkort kan worden toegepast op de stichting, neemt de kantonrechter allereerst als realiteit aan dat de stichting op een lijn gesteld kan worden met de meerderheid van N.V.’s en B.V.’s die aan het maatschappelijk verkeer deelnemen. Dit maatschappelijk functioneren zou kunnen pleiten voor het gelijk stellen van genoemde rechtspersonen en dus bestuurders. De kantonrechter in Venlo is echter van mening dat deze opvatting te veel op de N.V. en B.V. geënte wetgevende elementen bevat om nu een ingang te vinden. Zo zijn er in het burgerlijk wetboek een aantal bepalingen die betrekking hebben op bestuurders van N.V.’s en B.V.’s, maar geen betrekking hebben op bestuurders van een stichting. De kantonrechter kijkt vervolgens naar artikel 2:37 BW waarin staat dat een bestuurslid van een vereniging te allen tijde door het orgaan dat hem heeft benoemd kan worden ontslagen. Ook de bestuurder van een N.V. en B.V. kunnen te allen tijde worden ontslagen op grond van de wet. De kantonrechter is echter van mening dat de tekst van artikel 2:37 BW niet betekent dat een bestuurder van een vereniging en een stichting op dezelfde wijze moeten worden benaderd als een bestuurder van een N.V. of B.V.

De kantonrechter overweegt vervolgens dat voor het ontslag van op basis van een arbeidsovereenkomst werkzame stichtingbestuurders, anders dan voor bestuurders van N.V.’s en B.V.’s, geen vrijstelling is verleend van de verplichting van artikel 6 lid 1 BBA. In dit artikel wordt geregeld dat er geen ontslagvergunning vereist is voor het ontslaan van een bestuurder van een N.V. of een B.V. Met andere woorden voor het ontslaan van een stichting bestuurder is juist wel een ontslagvergunning vereist. Daarom overweegt de rechter dat de stichting zich tot het UWV werkbedrijf dient te wenden voor het verkrijgen van een ontslagvergunning of dat de stichting naar de kantonrechter zal moeten gaan voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Tot het moment dat ook de arbeidsovereenkomst van de bestuurder is beëindigd bestaat in beginsel aanspraak op salaris. Omdat het vennootschapsrechtelijk ontslag in de risicosfeer van de werkgever ligt, zal ook tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het loon moeten worden doorbetaald.

Voor meer informatie over deze weblog kunt u contact opnemen met de sectie Arbeidsrecht.

Gilyan Parker