15 september 2011
In tijden van economische crisis staan kredietrelaties onder druk. Vaker dan voorheen besluiten banken tot opzegging van zo’n kredietrelatie.
Vaak terecht, soms onterecht, althans wat kort door de bocht. De vraag is welke regels de bank bij zo’n opzegging in acht moet nemen. Het Gerechtshof Den Haag deed onlangs uitspraak in een dergelijke kwestie (JOR 2011/237).
De bank en haar cliënt (in privé) hadden sinds 1989 een kredietrelatie met elkaar. In eerste instantie betrof het een hypothecair krediet op aan cliënt toebehorende panden. De verkoop- en executiewaarde van de panden bood ruimschoots dekking voor het verleende krediet. In 2004 werd dat hypothecaire krediet na enig gesteggel (de relatie tussen partijen verliep al jarenlang moeizaam) en een daaruit voortvloeiende vaststellingsovereenkomst, verhoogd.
Vervolgens kwam de cliënt een aflossingsverplichting (€ 25.000,-) uit hoofde van die vaststellingsovereenkomst niet na. De financiële positie van de cliënt was inmiddels ook verslechterd. In november 2004 gaf de bank aan de kredietrelatie definitief te willen beëindigen. Kort nadien werd de cliënt te verstaan gegeven dat hij een andere bank moest zoeken waarnaar de rekeningen konden worden overgesloten. Cliënt deed daar vervolgens niets concreets mee, althans niet zichtbaar. Bij brief van 17 oktober 2005, bijna één jaar na het uiten van het voornemen daartoe, beëindigde de bank de kredietrelatie met onmiddellijke ingang.
In zijn beoordeling stelt het Hof voorop dat een kredietrelatie op grond van de algemene bankvoorwaarden te allen tijde kan worden opgezegd. Een bank moet daar echter wel zorgvuldig mee omgaan. Zij heeft te dien aanzien gezien haar maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht. Daarnaast kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met concrete omstandigheden meebrengen dat slechts dan tot rechtsgeldige beëindiging kan worden gekomen indien er een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat.
In dit licht acht het Gerechtshof een aantal omstandigheden relevant:
– de langdurige, moeizame relatie tussen partijen;
– de verslechterde financiële situatie bij de cliënt, ook al is niet in geschil dat de verhypothekeerde panden voldoende zekerheid boden;
– het niet voldoen van de cliënt aan zijn verplichting om uiterlijk 30 november 2004 een krediet van € 25.000,- in te lossen (ook al is dit een relatief beperkte tekortkoming).
In combinatie met elkaar vormen deze omstandigheden voor het Gerechtshof voldoende reden voor de bank om tot ontbinding van de relatie te komen.
Daarnaast speelt de rechtmatigheid van de opzegging een grote rol, zijnde de wijze waarop de opzegging is aangezegd en de termijn waartegen. Daarbij acht het gerechtshof van belang dat de cliënt voldoende kans is geboden om op zoek te gaan naar herfinanciering. In casu had de cliënt, aldus het Hof, uit de gevoerde correspondentie moeten begrijpen dat, als hij niet aan zijn betalingsverplichting zou voldoen, de bank tot eenzijdige opzegging zou overgaan. Gelet op de eenvoudige kredietrelatie tussen de bank en de cliënt en de geringe achterstand, heeft de bank cliënt daarmee voldoende tijd gegund om op zoek te gaan naar een andere bank, danwel alsnog te betalen. De bank heeft hier een redelijke termijn in acht genomen en ook anderszins gehandeld overeenkomstig de redelijkheid en billijkheid.
Van buitenproportioneel handelen door de bank of handelen in strijd met de op haar rustende zorgplicht, danwel misbruik van bevoegdheid is hier geen sprake, aldus het Hof.
Met deze uitspraak heeft het Gerechtshof lijnen getrokken waarmee een bank rekening moet houden in een situatie als de onderhavige. Het blijft casuïstiek, maar deze uitspraak geeft de banken toch enige rugdekking. De cliënt dient er van zijn kant op bedacht te zijn dat hij in een vergelijkbare casus de herfinanciering (voor zover mogelijk) voortvarend moet oppakken, en niet altijd moet rekenen op een formele opzegtermijn aan het einde van de rit.