6 juni 2013
Over de rechten van een bestuurder/dga van een BV op een WW-uitkering bestaat vaak onduidelijkheid.
Indien u als bestuurder premies werknemersverzekeringen betaalt hebt u toch ook recht op een uitkering als je wordt ontslagen? Nee. Althans niet per definitie. De Regeling Aanwijzing Directeur-grootaandeelhouder van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 december 1997 stelt in dit opzicht de grenzen. Hoewel die op zich helder zijn, wordt er nog wel eens over gesteggeld. Zo ook in deze kwestie, waarover op 22 maart 2013 een arrest van de Hoge Raad verscheen.
In die zaak hield de bestuurder van de BV 48% van de aandelen. Zijn dochter hield 26%. Op enig moment wordt besloten de activiteiten van de vennootschap te staken. De bestuurder wordt ontslagen en vraagt bij het UWV een WW-uitkering aan. Het UWV weigert deze uitkering. De bestuurder wordt door het UWV als dga in de zin van Regeling Aanwijzing Directeur-grootaandeelhouder aangemerkt.
In deze regeling, die dateert van 1997, wordt onder artikel 2 limitatief opgesomd wanneer een bestuurder dient te worden aangemerkt als directeur-grootaandeelhouder en hij niet onder de werknemersverzekeringen valt. Er worden daarbij vier situaties (2.1.a tot en met 2.1.d) onderscheiden, te weten:
In de visie van het UWV moesten de aandelen van de bestuurder én van zijn dochter worden samengeteld, oftewel samen 74%. Dat zou voortvloeien uit de vierde variant (2.1.d). Daarmee zou er in formele zin geen sprake zijn van een gezagsverhouding. De bestuurder werd om die reden door het UWV aangemerkt als dga en daarmee uitgesloten van o.a. WW-rechten. De rechtbank heeft deze beslissing van het UWV vernietigd. De uitspraak van de rechtbank is door de Centrale Raad van Beroep bevestigd.
De Hoge Raad vindt dat een mogelijkheid als onder 2.1.d geformuleerd, een tekstuele uitleg moet krijgen. Op grond van die tekstuele uitleg moet uitsluitend worden gekeken naar de aandelen die door familieleden van de bestuurder worden gehouden en moeten die aandelen dus niet worden opgeteld bij de aandelen die de bestuurder zelf houdt. De Hoge Raad voegt daar aan toe dat uit de bewoordingen en de systematiek van de regeling voortvloeit tot het aandelenbezit van bestuurders en andere personen alleen gezamenlijk in aanmerking moet worden genomen als het gaat om combinatie van bestuurder en diens echtgenoot. De onder 2.1.d genoemde mogelijkheid dient aldus restrictief te worden uitgelegd.
Hieraan doet niet af, zo stelt de Hoge Raad, dat uit de toelichting bij de regel blijkt dat beoogd is zoveel mogelijk aan te sluiten bij richtlijnen uit 1993 van de toenmalige Federatie van Bedrijfsverenigingen. Die uitleg wijkt te zeer af van de bewoordingen en de systematiek van de regeling. Bovendien zou zo’n uitleg afbreuk doen aan de rechtszekerheid van betrokkenen. De richtlijnen van de Federatie van Bedrijfsverenigingen uit 1993 zijn niet bekend gemaakt, zodat niet elke verzekerde daarvan kennis heeft kunnen nemen.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad merkt in zijn conclusie nog op dat het resultaat in dit geval onbevredigend kan lijken, nu er wel premies werknemersverzekeringenwetten zijn afgedragen maar er geen recht op WW-rechten bestaat. In dat geval is, aldus de procureur-generaal, premierestitutie desgevraagd mogelijk. Gezien de geldende verjaringstermijn kan daarmee vijf jaar terug worden gerekend. Dat recht zou toekomen aan de vennootschap zelve maar mogelijk ook aan de betreffende directeur, voor zover de premies aan hem zijn doorberekend.
Let op: curatoren zouden hiermee in voorkomend geval ook een claim in de richting van het UWV kunnen hebben.
Statutair directeuren: bezin u op het moment dat u een arbeidsrechtelijke verhouding aangaat met de vennootschap waarin u zelf aandelen houdt.
Toets in dat geval altijd wat de Regeling Aanwijzing Directeur-grootaandeelhouder voor u in petto heeft als het misgaat. Dat kan voorkomen dat u in de toekomst voor verrassingen komt te staan.
Ook wijzigingen in de aandelenverhoudingen gedurende de rit kunnen uw potentiële WW-rechten beïnvloeden.