10 januari 2020
Faillissementen van bekende bedrijven krijgen veel aandacht. Denk bijvoorbeeld aan V&D, Imtech, DA Drogist, DSB Bank of het Slotervaart ziekenhuis.
Deze faillissementen hebben in de media, bij publiek en andere betrokkenen zoals personeel en leveranciers, veel vragen opgeworpen. Bijvoorbeeld over leveringsvoorwaarden, de bevoegdheden van de curator, pandrechten en het ontslagrecht.
Bij faillissementen van winkelbedrijven zoals V&D of Miss Etam komt steeds de vraag op, of leveranciers die goederen hebben geleverd wel of niet een beroep kunnen doen op hun overeengekomen eigendomsvoorbehoud, als die goederen liggen opgeslagen bij een extern distributiecentrum dat een retentierecht inroept. Waar deze leveranciers hun eigendommen kunnen terugvorderen uit het faillissement, lijkt het door het distributiecentrum ingeroepen retentierecht op die zaken roet in het eten te gooien. Maar is dat wel zo? Immers, de leveranciers hebben als eigenaar het recht hun goederen bij iedereen op te eisen, en zij hebben zelf niets van doen met het distributiecentrum.
>> Heeft u een vraag over dit onderwerp? Laat hier uw gegevens achter. <<
Het retentierecht geeft schuldeisers het recht zaken van de schuldenaar – het failliete winkelbedrijf – onder zich te houden, totdat zijn vordering geheel betaald is. Ook in geval van faillissement. Voorwaarde is dat de schuldeiser de betreffende zaken in zijn feitelijke macht heeft. Bij faillissement geldt bovendien dat de betreffende zaken een verkoopwaarde moeten hebben zodat executieverkoop mogelijk is; retentie van bijvoorbeeld een advocatendossier of administratie is dus niet mogelijk. Wel van onroerend goed, voorraden of auto’s. Het retentierecht geeft de schuldeiser een sterkte voorrangspositie: in het normale geval dient de curator dan ofwel 1) de vordering van de retentor – in dit geval: het distributiecentrum – in te lossen, danwel 2) de betreffende zaken op te eisen. In dat geval moet de curator die zaken verkopen, maar de retentor krijgt wel voorrang boven alle andere schuldeisers op toedeling van de verkoopprijs. Hij krijgt dus als eerste betaald, nog voor de Belastingdienst, bank of andere al dan niet bevoorrechte crediteuren. Als de curator de achtergehouden zaken niet opeist of inlost, kan de retentor die zaken zelf verkopen, zelfs zonder een vonnis of juridische procedure. Ook de kosten van uitoefening van het retentierecht, zoals opslagkosten of veilingkosten, kunnen op de betreffende zaken worden verhaald.
In dit voorbeeld is de failliete winkelketen echter niet de eigenaar van de betreffende zaken, waardoor de curator de zaken niet kan opeisen. Het is een kwestie geworden tussen de leverancier en de retentor, waar de winkelketen en de curator geheel buiten staan.
Kan de leveranciers hun eigendom ontnomen worden door het distributiecentrum? Anders gezegd: wat gaat voor: het eigendom van de leveranciers of het retentierecht van het distributiecentrum? De hoofdregel is dat de eigenaar zijn spullen bij ‘eenieder’ kan opeisen. Dit is bepaald in art. 5:2 Burgerlijk Wetboek. Het distributiecentrum kan het retentierechter echter inroepen tegen andere partijen die een recht op de zaak hebben. Als dit andere recht jonger is dan het retentierecht, gaat het retentierecht hoe dan ook altijd voor. Als het andere recht ouder is dan het retentierecht, zoals het geval is bij een voorbehouden eigendom van de leveranciers, gaat het retentierecht alleen dan voor, als de winkelketen ten opzichte van de leveranciers bevoegd was om met het distributiecentrum een overeenkomst tot opslag te maken, of als het distributiecentrum van die bevoegdheid uit mocht gaan. Bovendien dient er een voldoende verband te bestaan tussen de vordering die het distributiecentrum heeft op de winkelketen en de betreffende opgeslagen goederen.
Het eerste vereiste lijkt geen probleem op te leveren. Er mag in beginsel van worden uitgegaan dat een winkelketen ten opzichte van de leveranciers bevoegd was de goederen op te slaan bij een externe distributeur. Sterker nog, de leveranciers hebben waarschijnlijk die spullen zelf afgeleverd bij het pakhuis.
Het tweede vereiste is lastiger. De eigenaren van zaken die niet weten dat die bij een externe partij worden opgeslagen, hoeven er geen rekening mee te houden dat hun zaken zullen worden gebruikt voor het verhaal van vorderingen van een derde. Van degene die zaken van anderen ter bewaring onder zich krijgt – het distributiecentrum – mag worden verwacht dat hij ermee rekening houdt dat deze zaken aan anderen dan zijn contractuele wederpartij kunnen toebehoren, en dat hij met het oog op die mogelijkheid een deugdelijke registratie bijhoudt van de per zaak verrichte werkzaamheden. Dit betekent dat het distributiecentrum per leverancier moet nagaan en bewijzen dat de winkelketen voor opslag en handling van de producten van die specifieke leverancier een achterstand heeft in betaling. Als dat voor een specifieke leverancier niet het geval is, dient het distributiecentrum de zaken aan die specifieke leverancier terug te geven. Maar als het distributiecentrum kan aantonen dat de winkelketen kosten, die zijn gemaakt voor opslag en handling van goederen die door de bewuste leverancier zijn geleverd, onbetaald laat, dan gaat het retentierecht voor. In dat geval mag het distributiecentrum de betreffende zaken verkopen en zich verhalen op de verkoopprijs. Het retentierecht blijft in dat geval dus bestaan, ook al is niet te verwachten dat zij haar vordering zal kunnen verhalen op de failliete winkelketen zelf. Daarmee komt de “pijn” van het retentierecht te liggen bij de leveranciers als eigenaar van de bewuste zaken. Dat kan onredelijk lijken, omdat de leveranciers niet de schuldenaren van de vordering van het distributiecentrum zijn, maar het is wel in lijn met het wettelijk systeem van retentierechten.
Heeft u een vraag over het retentierecht? Neem dan gerust contact met mij op.