24 juni 2007
Arthur de Groot richt zich in zijn artikel Spelverdelers in Toezicht in het vaktijdschrift voor professionals van branche- en beroepsorganisaties VM van juni op de verstrekkende bevoegdheden van toezichthouders, de nadruk op handhaving en het tanende vertrouwen van stakeholders in de professionaliteit van toezichthouders.
De kernactiviteit van veel toezichthouders is interventie. Wat de toezichthouder daarbij mag en moet doen is grotendeels bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bevoegdheden die hij nodig heeft in het kader van zijn taakuitoefening zijn onder meer het betreden van plaatsen, het vorderen van inlichtingen, het verkrijgen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden en het onderzoeken van zaken en vervoersmiddelen. De auteur geeft aan dat de bevoegdheden vragen om een duidelijke afbakening van het begrip interventie ten opzichte van het begrip opsporing.
De bevoegdheden van toezichthouders zijn fors. De auteur geeft als voorbeeld de boete die de NMa een onderneming kan opleggen, een boete tot 10 procent van de betrokken omzet behaald met de overtreding. Afhankelijk van de ernst van de overtreding wordt die boete vermenigvuldigd met een factor 1 tot en met 3 – tot maximaal 10 procent van de totale gezamenlijke jaaromzet van de onderneming. Wanneer de nieuwe bepalingen in Mededingingswet in werking treden (wellicht najaar 2007) kan ook de ondernemer zelf (de leidinggevende of opdrachtgever) een boete krijgen van maximaal 450.000 euro. De auteur merkt in zijn artikel op dat ook brancheverenigingen volgens dit principe kunnen worden beboet. De betrokken omzet wordt in dat geval bepaald door de omzet van de leden. Bij faillissement van een branchevereniging wordt, na de wijziging van de Mededingingswet, de boete verhaald op de leden of bestuursleden. Een ontwikkeling die volgens de auteur aangeeft dat toezicht repressiever van karakter wordt.