De Hoge Raad heeft recent een einde gemaakt aan die verdeeldheid: zo’n vennoot is vanaf nu óók aansprakelijk voor die oude schulden. Wat was de aanleiding?
Tussentijds toetredend beherend vennoot
De onderliggende casus is minder van belang maar ik wil hem toch even kort schetsen. Het gaat in casu om een commanditaire vennootschap (c.v.) met één beherend vennoot, opgericht op 2 februari 2010. In augustus 2010 is een andere beherend vennoot geworden. Nadien (15 september 2010) is de c.v. bij het pensioenfonds aangemeld. Kort daarna (21 februari 2011) zijn er door het pensioenfonds, deels met terugwerkende kracht vanaf februari 2010, ambtshalve aanslagen voor de basispensioenregeling opgelegd, nu de c.v. niet reageerde op herhaalde verzoeken om opgave te doen van haar bedrijfsgegevens. De c.v. was inmiddels opgeheven per 12 januari 2011, waarbij de beherend vennoot sinds 10 februari 2010 niet was gewijzigd.
Kantonrechter en Gerechtshof
Zowel kantonrechter als hof hebben de vordering van het pensioenfonds in de feitelijke instanties toegewezen. Het hof overwoog daarbij dat niet van belang is of vorderingen in casu zijn ontstaan voor het aantreden van de nieuwe beherend vennoot of niet. De aanmelding bij het pensioenfonds dateerde van na zijn aantreden evenals de ambtshalve aanslagen. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat het pensioenfonds met het toetreden van de nieuwe beherend vennoot een extra verhaalmogelijkheid zou hebben verkregen.
Hoge Raad schept duidelijkheid
De Hoge Raad acht genoemde overweging van het Gerechtshof onjuist (ECLI:NL:HR:2015:588). De beherend vennoot wordt tenslotte mede aangesproken voor schulden (pensioenpremies) die betrekking hadden op de periode dat de beherend vennoot nog niet als zodanig stond ingeschreven (februari tot 17 augustus 2010). De strekking van de uitspraken van kantonrechter en hof onderschrijft de Hoge Raad echter wel. Op grond van de artikelen 18 en 19 van het Wetboek van Koophandel geldt dat een vennoot van een vennootschap onder firma (v.o.f.) en een c.v. hoofdelijk verbonden zijn “wegens de verbintenissen der vennootschap”. Daarin is, aldus de Hoge Raad, geen beperking te lezen tot de verbintenissen die zijn ontstaan nadat de vennoot is toegetreden. De strekking van de beide wetsartikelen is immers ook dat de schuldeisers van een v.o.f. of een c.v. worden beschermd in een situatie dat het afgescheiden vennootschapsvermogen ontoereikend is om aan alle verbintenissen van de vennootschap te voldoen. Deze wetsuitleg strookt bovendien met de hoofdelijke aansprakelijkheid van de stille vennoot in een c.v. die in strijd handelt met het verbod om daden van beheer te verrichten (artikel 20 lid 2 jo 21 WvK). Die aansprakelijkheid strekt zich ook uit tot schulden die zijn ontstaan voordat de vennoot in strijd met het beheersverbod handelde (zie ook: HR 24 april 1970, NJ 1970, 406). Dat bestaande schuldeiseres er met deze wetsuitleg door toetreding van een nieuwe vennoot er een verhaalmogelijkheid bij krijgen, leidt niet tot een ander oordeel, aldus de Hoge Raad. De schuldeisers zijn de overeenkomst aangegaan met een vennootschap voor de verplichtingen waarvan de vennoten persoonlijk instaan. Dat blijft overeind. Bovendien dient hoofdelijke aansprakelijkheid van toetredende vennoten voor reeds bestaande schulden de rechtszekerheid, aldus de Hoge Raad. Het kan van een schuldeiser niet verlangd worden, zo luidt het arrest, dat hij bij een onbetaald gelaten vordering op een v.o.f. of c.v. eerst onderzoek moet doen naar het ontstaansmoment van de vordering, om vervolgens te moeten bekijken wie er op dat moment vennoot van de vennootschap waren. Ten overvloede vermeldt de Hoge Raad nog dat de regeling voor de v.o.f. en de c.v. afwijkt van die voor de maatschap. De maten binden immers in beginsel slechts zichzelf. Is de gehele maatschap gebonden dan zijn de maten niet hoofdelijk, maar ieder voor een gelijk deel aansprakelijk.
Waarde arrest voor de praktijk
Deze uitspraak schept duidelijkheid en dat is goed voor de dagelijkse praktijk. Toetreders moeten nu scherper onderhandelen dan voorheen. Zij zouden bij toetreding kunnen bedingen dat hen inzage wordt gegeven in de schuldpositie van de vennootschap of zelf onderzoek daarnaar doen. Waar nodig en mogelijk zouden zij garanties en vrijwaringen kunnen inbouwen, afspraken kunnen maken over de interne draagplicht van oude schulden, of risico’s verdisconteren in de koopprijs. Werk aan de winkel dus!