10 april 2011

Permanente bewoning van recreatiewoning

Door Gilyan Parker

Het wonen in een vakantieverblijf is aan banden gelegd. Veel gemeente treden hard op.

Er is onduidelijkheid over wat gemeenten moeten bewijzen en wat bewoners hebben te doen om aan te tonen dat sprake is van recreatief verblijf en niet permanente bewoning.

Gemeente aan zet

Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder de uitspraken van 6 october 2004 (zaak nr. 200401923/1) en 22 september 2010 (zaak nr. 201000888/1), beide uitspraken gepubliceerd op www.raadvanstate.nl, ligt het op de weg van de gemeente om aannemelijk te maken dat sprake is van een overtreding van de planvoorschriften en de daartoe vereiste feiten te stellen. Het is vervolgens aan de bewoner om dit vermoeden, indien daartoe aanleiding bestaat, te ontkrachten. Bij het ontbreken daarvan dient de rechter in beginsel van de juistheid van het vermoeden uit te gaan.

Inschrijving in GBA

Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 15 maart 2006 (zaak nr. 200505705/1, eveneens gepubliceerd op www.raadvanstate.nl) en voormelde uitspraak van 22 september 2010, is het, als betrokkene blijkens de gemeentelijke basis administratie (GBA) op een ander adres dan de recreatiewoning is ingeschreven, aan de gemeente om aannemelijk te maken dat hij desalniettemin in de recreatiewoning hoofdverblijf heeft.

Een voorbeeld

Leerzaam is een uitspraak (LJN: BP5681, Rechtbank Zutphen, 09/1801) waarin de rechter concludeert dat van een overtreding geen sprake is en dat de gemeente zich ten onrechte bevoegd heeft geacht om handhavend op te treden. In 5 van de 8 controlebezoeken van de gemeente in twee jaren maakte de recreatiewoning volgens de onderzoeksrapporten een bewoonde indruk. De gemeente heeft aan deze onderzoeksresultaten het vermoeden ontleend dat de recreatiewoning permanent door de eigenaar wordt bewoond. Verder heeft de gemeente betekenis toegekend aan de omstandigheid dat in de recreatiewoning een vaste telefoonaansluiting beschikbaar was en dat in de aangiftes inkomenbelasting over 2007 en 2008 de recreatiewoning door de eigenaar onder het kopje ‘eigen woning’ is opgegeven en daarmee in aanmerking is gebracht voor hypotheekrenteaftrek. De door de eigenaar ingebrachte huurovereenkomst en de inschrijving van in de GBA op dat adres, acht de gemeente onvoldoende om het vermoeden van verweerder dat eisers de recreatiewoning permanent bewonen te ontkrachten.

Resultaat controlebezoeken

Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksresultaten van de controlebezoeken bij de recreatiewoning onvoldoende grondslag om het vermoeden van verweerder dat de recreatiewoning in die periode permanent door eisers werd bewoond, te onderbouwen. De rechtbank acht hierbij van belang dat binnen een zeer ruim tijdbestek van ruim twee jaar in een slechts gering aantal van 5 gevallen tot een bewoonde indruk van de recreatiewoning werd geconcludeerd en dat die conclusies slechts van een summiere motivering zijn voorzien. Hoewel de rechter de gemeente wel wil volgen in zijn standpunt dat de aangiftes inkomenbelasting over 2007 en 2008 een aanwijzing kunnen vormen dat de recreatiewoning permanent werd bewoond, kan uit die gegevens niet worden afgeleid dat daarvan ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in dit geval (nog) sprake was. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de eigenaar zich vóór het nemen van het besluit van de gemeente, heeft laten inschrijven in het GBA en dat er een huurovereenkomst is getekend. Dat de recreatiewoning beschikt over een vaste telefoonaansluiting, levert onvoldoende grond op voor het oordeel dat aannemelijk is gemaakt dat de eigenaar de planvoorschriften heeft overtreden.

Gilyan Parker