21 oktober 2025
Rentecompensatie bij de verdeling van de woning na echtscheiding
Een echtscheiding brengt vaak moeilijke beslissingen met zich mee. Eén van de meest ingrijpende vragen is wat er met de gezamenlijke woning moet gebeuren.
Lees meer
7 oktober 2025
Op 21 maart 2025 heeft de Hoge Raad helderheid verschaft over het antwoord op de vraag hoe u omgaat met een meerinbreng in een woning die voor het huwelijk gezamenlijk is gekocht. Hierdoor was er voor het huwelijk nog een vordering op de andere partner die minder had ingebracht. Maar hoe werkt het als u vervolgens trouwt in de beperkte gemeenschap van goederen?
De zaak waar de Hoge Raad over oordeelde (ECLI:NL:HR:2025:436) toont aan hoe complex de vermogensrechtelijke afwikkeling kan zijn, op het moment dat er bij aanvang van het huwelijk geldvorderingen bestonden op de andere partner die al dan niet wegvallen door het aangaan van een beperkte gemeenschap van goederen.
Partijen hadden een affectieve relatie met elkaar en kochten samen een woning, waarvan zij ieder voor de helft eigenaar waren. De man had echter de volledige koopsom van de woning uit privévermogen betaald. Dit maakte dat hij nog een vordering op de vrouw had voor de helft van het door hem betaalde bedrag. Daarnaast hadden partijen verbouwd. De verbouwing was onder meer betaald door middel van een gezamenlijke lening van partijen bij de bank. Deze lening had de vrouw juist weer voor een deel afgelost met privégelden uit de opbrengst van haar woning en zij stelde dat zij een vordering had op de man voor de helft van hetgeen zij had afgelost.
De vraag die in deze zaak voorlag, was of de vergoedingsrechten die partijen stelden op elkaar te hebben, in de beperkte gemeenschap van goederen vielen.
Sinds de invoering van de wet waarmee de beperkte gemeenschap van goederen in het leven is geroepen, bestaat er zowel in de rechtspraak als in de literatuur veel discussie over de betekenis van artikel 1:94 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek. Uit artikel 1:94 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat de gemeenschap onder meer alle schulden omvat betreffende goederen die al vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden.
In dit geval behoorde de woning al aan beide echtgenoten gezamenlijk toe voordat zij met elkaar trouwden, zodat gesteld zou kunnen worden dat schulden die verband hielden met deze woning, dus eveneens in de gemeenschap zouden vallen. De vraag die van belang is, is wanneer ‘betreft’ een schuld een goed dat aan de echtgenoten voor de aanvang van het huwelijk aan hen samen toebehoorde?
De Hoge Raad heeft duidelijk aangegeven dat de schuld van de ene partner aan de partner die meer heeft ingebracht bij de aankoop van de woning, niet onder dit artikel valt. De schuld die de vrouw had bij de man, bleef dus in stand.
Voor de schuld die de man aan de vrouw had, lag het nog iets gecompliceerder. De lening die was aangegaan voor de verbouwing, behoort namelijk wel tot de schulden die op grond van artikel 1:94 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek in de beperkte gemeenschap van goederen vallen. Maar omdat de vrouw al voor het huwelijk een groter deel van de schuld had afgelost dan de man, had de vrouw al een regresvordering op de man gekregen. De man had dus al een schuld bij de vrouw en ook deze schuld valt volgens de Hoge Raad dan niet in de gemeenschap.
De Hoge Raad heeft aldus geconcludeerd dat beide schulden niet in de beperkte gemeenschap van goederen zijn gevallen en partijen dienen de schulden over en weer dus alsnog te voldoen.
Het is van belang dat er helderheid is over de vraag of er sprake is van een privévordering van de ene op de andere echtgenoot, voordat je toekomt aan de vraag of die schuld al dan niet in gemeenschap is gevallen. Voor het ontstaan van een vordering, moet er een juridische grondslag zijn.
Wenst u duidelijkheid over uw juridische positie in het kader van een (voorgenomen) echtscheiding? Neem dan gerust contact op met één van onze familierechtadvocaten. Wij adviseren u graag.