Inlenersbeloning
Op grond van artikel 16 van de ABU-cao hebben uitzendkrachten recht op verschillende toeslagen zoals die gelden bij de werkgever waarvoor zij feitelijk werken (de inlener). Deze ‘inlenersbeloning’ omvat een aantal loonbestanddelen die minimaal gelijk moeten zijn aan de beloning van een werknemer in een gelijkwaardige functie bij de inlener. Echter, deze opsomming in de ABU-cao is niet volledig. Zo ontbreekt bijvoorbeeld het individueel of persoonlijk keuzebudget (‘IKB’ of ‘PKB’) dat sommige werkgevers aan hun eigen werknemers bieden. Dit kan ertoe leiden dat de uitzendkracht financieel slechter af is dan zijn collega’s die wel in dienst zijn bij de inlener.
Dosign uitspraak Hoge Raad
Op 27 september 2024 heeft de Hoge Raad een belangrijke uitspraak gedaan over dit onderwerp (zie ECLI:NL:HR:2024:1303). In deze zaak werkte de werknemer via Dosign Staffing B.V. bij AkzoNobel en ontving hij, in tegenstelling tot zijn collega’s, minder toeslagen. Dit betrof onder andere een resultaatsafhankelijke bonus (RAB), een PDD-prestatievergoeding en de zogenaamde Akzo-bonus.
De Hoge Raad oordeelde dat de uitzendkracht ook recht had op deze toeslagen, op basis van artikel 8 lid 1 van de Waadi en artikel 5 lid 1 van de Europese Uitzendrichtlijn. Hierin is vastgelegd dat de uitzendkracht recht heeft op gelijke beloning met betrekking tot de “essentiële arbeidsvoorwaarden”. Uit het eerdere Randstad/Empleo-arrest van het Europese Hof van Justitie (zie ECLI:EU:C:2024:156) blijkt dat dit begrip breed moet worden geïnterpreteerd.
Gevolgen voor de praktijk
De gevolgen voor de praktijk zijn aanzienlijk. Tot nu toe is de ABU-cao niet algemeen verbindend verklaard door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bronnen in Den Haag suggereren dat dit te maken heeft met de uitspraak van de Hoge Raad, waardoor is vastgesteld dat de ABU-cao niet meer voldoet aan de Europese wetgeving.
Bovendien is de laatste ABU-cao tot stand gekomen zonder medewerking van de grote vakbonden (FNV, CNV en De Unie). Alleen met de instemming van een kleinere vakbond (LBV) kon de cao worden afgesloten. FNV is echter van mening dat LBV geen onafhankelijke vakbond is en daarom niet bevoegd is om cao’s af te sluiten. Hoewel de rechtbank Rotterdam in een uitspraak van 17 april 2025 (zie ECLI:NL:RBROT:2025:4472) heeft bepaald dat LBV niet onrechtmatig handelt jegens FNV, wordt verwacht dat FNV niet zal opgeven – hoger beroep is nog mogelijk.
Advies nodig?
Bent u uitzendwerkgever of werknemer en heeft u advies nodig over deze kwestie? Neem dan contact op met een van de arbeidsrechtadvocaten van GMW advocaten; zij denken graag met u mee.