9 oktober 2024
WHOA ook te gebruiken door eenmanszaak en VOF
Sinds de invoering ervan, heeft de WHOA zich als succesvolle methode bewezen om bedrijven in financiële problemen te saneren, en zo onnodige faillissementen te voorkomen.
Lees meer
16 maart 2016
Met een turbo-liquidatie kan een vennootschap zonder dat er nog vereffening plaatsvindt, worden ontbonden.
Maar dan mogen er op het moment van ontbinding geen baten meer ter verdeling tussen de crediteuren resteren. Zijn die nog wel aanwezig (bijvoorbeeld in de vorm van claims) dan kunnen schuldeisers het faillissement van de inmiddels ontbonden vennootschap aanvragen, met alle gevolgen van dien voor betrokkenen, met name de bestuurders van de vennootschap. Recent diende zo’n zaak voor het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (arrest).
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, had de inmiddels door middel van een turbo-liquidatie ontbonden vennootschap ABM op 15 december 2015 op verzoek van enkele schuldeisers failliet verklaard. Reden daarvoor was dat (1) ABM de jaarstukken te laat had gedeponeerd en (2) dat het heel wel mogelijk was dat de bestuurder op grond daarvan met succes persoonlijk aansprakelijk zou kunnen worden gesteld. Daarbij achtte de rechtbank het aannemelijk dat ABM haar activa kort voor de liquidatie tegen een te lage prijs had verkocht aan de moedermaatschappij onder verrekening van vorderingen van die moedermaatschappij. ABM had, aldus de rechtbank, in de procedure onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar bestuurder geen verhaal zou bieden.
ABM kon zich in dat vonnis niet vinden en heeft daarvan hoger beroep ingesteld. Er zouden, aldus ABM, helemaal geen baten zijn als gevolg waarvan ABM door de turbo-liquidatie wel degelijk zou zijn opgehouden te bestaan. Bovendien zou, aldus ABM, door de rechtbank de verkeerde grondslag zijn gekozen. Er had om heropening van de vereffening moeten worden verzocht en niet om herleving van een ontbonden vennootschap in een procedure tot faillietverklaring. De strekking van het beroep was dus vernietiging van het faillissementsvonnis.
Het hof stelt in zijn arrest van 1 februari 2016 vast dat een ontbonden rechtspersoon ook kan herleven in een procedure tot faillietverklaring, in het geval summierlijk is gebleken van feiten en omstandigheden die aannemelijk maken dat er nog baten zijn en aan de overige vereisten voor faillietverklaring is voldaan. De rechtspersoon wordt dan geacht in het kader van de afwikkeling van het faillissement te blijven bestaan. Er kan, aldus het hof, wel degelijk tot faillietverklaring van een vennootschap in liquidatie worden gekomen indien is gebleken van een potentiële bate, van een ten tijde van de aanvraag bestaand vorderingsrecht van de aanvragende schuldeiser, alsmede van het (thans) bestaan van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de ontbonden vennootschap verkeert in een toestand van te hebben opgehouden te betalen. In dit beroep acht het hof aannemelijk dat ABM aan haar toebehorende IE-rechten heeft overgedragen aan de moedermaatschappij tegen een veel te laag bedrag. Hieruit zou een claim vanwege paulianeus handelen kunnen voortvloeien, waarmee alsnog baten voor de vennootschap zouden kunnen worden gerealiseerd. Aan de vraag of er in dit geval sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid van de (gewezen) bestuurder van ABM komt het hof om die reden niet meer toe. Daarnaast stelt het hof vast dat er ten tijde van het faillissementsverzoek sprake was van een vorderingsrecht van de aanvrager van het faillissement, voortvloeiende uit een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de rechtbank Gelderland. Ook was er sprake van een vaststellingsovereenkomst waaruit verplichtingen van ABM voortvloeien. Die situatie was op het moment dat het hof over de zaak moest oordelen, niet veranderd. De stelling van ABM dat zij ten aanzien van die vaststellingsovereenkomst had gedwaald, kon door het Hof niet worden vastgesteld. Daarvoor leent de faillissementsprocedure zich ook niet. Voldoende is daarbij dat summierlijk van het bestaan van de vorderingen is gebleken. In dat geval verkeert ABM in een toestand van te hebben opgehouden te betalen. Om al deze redenen heeft het hof besloten om het faillissementsvonnis van de rechtbank Gelderland te bekrachtigen. De curator kan nu echt aan de slag.
Deze uitspraak betekent niet dat er te allen tijde moet worden afgezien van een turbo-liquidatie. Wel maakt zij duidelijk dat voorafgaand aan het besluit tot een dergelijke liquidatie, de feiten en omstandigheden van de betreffenden vennootschap goed in kaart moeten worden gebracht. Gebeurt dat niet goed dan kan men voor verrassingen komen te staan. Of in casu ABM verrast is door de houding van de betreffende schuldeiser is niet uit de casus af te leiden. Het kan tenslotte goed zijn dat ABM het risico doelbewust heeft genomen.