De kosten van afwikkeling van het faillissement, zeg maar de schulden die zijn ontstaan ná de datum van faillietverklaring, moeten worden betaald vóór de pre-faillissementsschulden. Dit worden boedelschulden genoemd. Van de schulden die vóór de faillietverklaring van de schuldenaar zijn ontstaan, geldt dat vorderingen met een preferentie, zoals Belastingdienst, werknemers, UWV, enz., moeten worden betaald voor de reguliere schulden. Deze rangorde is belangrijk, omdat in nagenoeg alle faillissementen onvoldoende geld aanwezig is om iedereen te betalen.
>> Heeft u een vraag over dit onderwerp? Laat hier uw gegevens achter. <<
De status van uw vordering is belangrijk
Het is dus belangrijk om een zo hoog mogelijke rang te hebben. Zo is er veel geprocedeerd over de vraag of kosten voor de oplevering van een door de gefailleerde onderneming gehuurd pand, boedelkosten zijn of niet. De opleveringsverplichting bij het einde van de huur vloeit voort uit de huurovereenkomst die dateert van voor de faillietverklaring, en is dus geen boedelschuld. Het gevolg hiervan is dat deze vordering van de verhuurder veel vaker niet betaald wordt.
In veel faillissementen is het beschikbare geld zelfs onvoldoende om alle boedelschulden te betalen. Het faillissement wordt dan opgeheven bij gebrek aan baten. Ook de boedelschulden hebben in dat geval een onderlinge rangorde. Als eerst moet worden betaald het salaris van de curator – logisch, want anders zou niemand bereid zijn het werk van curator te doen. Zelf meen ik echter dat de curator nog eerder alle kosten moeten betalen van bedrijven of personen die hij zelf heeft ingeschakeld, zoals taxateurs, accountants, deurwaarders, enz. Daarna komt UWV voor de regresvordering van de salarissen over de periode van na faillietverklaring, vervolgens ‘gewone’ boedelschulden. Denk aan huur over de faillissementsperiode, maar ook wettelijke verplichtingen zoals aansprakelijkheden of onverschuldigde betalingen.
Superpreferentie
Er is nog een buitencategorie van boedelvordering, ook wel genaamd superpreferente boedelvordering, of Ontvanger/Hamm-vordering. In een uitspraak uit 1997 oordeelde de Hoge Raad dat ingeval iemand zonder rechtsgrond en door een onmiskenbare vergissing een bedrag betaalt aan de failliete boedel, de curator moet meewerken een onmiddellijke ongedaanmaking van die onverschuldigde betaling. De curator moet dan het ten onrechte betaalde bedrag dus direct terugbetalen. Zie over deze problematiek ook deze weblog. Maar, niet elke onverschuldigde betaling gedaan na de datum van faillietverklaring heeft deze superpreferente status. Uit de rechtspraak volgt dat er sprake moet zijn van een “onmiskenbare vergissing” van de betaler, en er geen enkele rechtsverhouding heeft bestaan die aanleiding kon geven te vermoeden dat er wel een grond voor betaling aanwezig was.”
Een betaling die bij vergissing is gedaan na de faillissementsdatum, is dus níet altijd super-preferent. Met name is dat niet het geval, als de betaling een periodieke of regelmatig terugkerende betaling is uit hoofde van een duurovereenkomst of samenwerking. Ook niet als die samenwerking al is geëindigd, en de wederpartij per ongeluk de periodieke betaling niet heeft stopgezet. In zo’n geval zal het voor alle partijen duidelijk zijn dat deze betalingen onverschuldigd zijn gedaan. Maar de voor de status van superpreferentie vereiste “onmiskenbare vergissing”, is dan geen sprake. De betalingen vloeiden immers voort uit een eerder bestaande rechtsverhouding tussen de betaler en de failliet, die de curator aanleiding konden geven te veronderstellen dat er mogelijk wel een rechtsgrond bestond voor de ontvangen betalingen. Een voorbeeld van zo’n geval vindt u hier. Daarmee is de vordering tot terugbetaling een reguliere boedelvordering, die de curator pas kan betalen nadat de hoger gerangschikte boedelschulden zijn voldaan.
Deze blog is gereviewd en geüpdatet op 23 oktober 2020.