Bij de bevrijding van de gegijzelden zijn destijds twee gegijzelden en zes kapers omgekomen. Deze zaak leidt tot veel maatschappelijke ophef. Ten eerste is er een juridische vraag of de overheid onrechtmatig handelt door opdracht te geven kapers te doden terwijl daar geen noodzaak toe is. Ten tweede zien veel mensen de dood van de kapers als een ‘risico van het vak’.
Voorgeschiedenis
In 1977 ontstond in Nederland grote onrust door de treinkaping bij De Punt in Drenthe, uitgevoerd door jonge Molukkers. Gelijktijdig met de treinkaping werden in een basisschool in Bovensmilde jonge kinderen en leerkrachten gegijzeld. Deze gebeurtenissen volgden op een treinkaping in het Drentse Wijster twee jaar eerder; een twaalf dagen durende kaping waarbij drie gegijzelden vermoord werden.
Het behoeft dan ook geen uitleg dat de druk op de Nederlandse regering groot was. De kaping is destijds met harde hand beëindigd door Nederlandse mariniers. Nabestaanden van twee van de zes omgekomen kapers begonnen in 2015 een rechtszaak tegen de Staat. De eisers waren nabestaanden van de omgekomen kapers Max Papilaja en Hansina Uktolseja.
Verjaring?
De vraag of de zaak niet reeds verjaard was, vormde een belangrijk juridisch struikelblok. Op grond van artikel 3:310 lid BW verjaart een vordering in beginsel twintig jaar na het veroorzaken van de “schade”. Dit is een harde, absolute verjaringstermijn. Tussen de dood van de kapers in 1977 en de rechtszaak zat haast veertig jaar, de Staat kon zich dus op verjaring beroepen. De Rechtbank Den Haag oordeelde echter dat een beroep op verjaring onder druk van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was en heeft zich over de zaak gebogen. De belangrijkste overweging hiertoe was dat de nabestaanden redelijkerwijs niet eerder op de hoogte van de “schade” konden zijn, omdat de overheidsrapporten met belastende informatie pas decennia later geopenbaard werden. Uit deze rapporten zou volgens de nabestaanden blijken dat de kapers niet “gewoon” zijn omgekomen tijdens de bevrijding, maar dat zij in opdracht van de Staat geëxecuteerd zijn. Voor de Rechtbank Den Haag in 2017 voldoende reden om ondanks de verjaring de zaak nader te onderzoeken.
Onrechtmatig optreden?
De belangrijkste vraag was of de Nederlandse Staat onrechtmatig gehandeld heeft jegens de omgekomen kapers. Volgens de eisers zijn de kapers nodeloos gedood, terwijl zij ook gearresteerd hadden kunnen worden. De Staat had de mariniers de volgende geweldsinstructie gegeven: “Indien terroristen zich duidelijk waarneembaar overgeven mag niet op hen worden gevuurd, doch wordt de krijgsgevangenenprocedure toegepast”. De rechtbank achtte een dergelijke instructie op zichzelf niet onrechtmatig. De eisers konden niet bewijzen dat er ook een tweede heimelijke instructie is geweest, die inhield dat alle kapers dood zouden moeten. Verklaringen hierover kwamen van derden, waardoor de rechtbank oordeelde dat het ging om “van horen zeggen”.
Vaststaat dat kaper Max Papilaja ongewapend is doodgeschoten. De vraag was of zijn dood het gevolg was van beschietingen vanaf buiten of van een gericht schot door marinier 5B, vanuit de treincoupé. De nabestaanden konden niet bewijzen dat deze marinier het dodelijke schot vuurde. Bovendien meent de rechtbank dat marinier 5B, ook indien hij wel dodelijk had gevuurd, erop mocht vertrouwen dat zijn gedraging noodzakelijk was gezien de dreiging van terreur en veiligheid van gegijzelden.
Eveneens staat vast dat kaapster Hansina Uktolseja van dichtbij dodelijk is geraakt door een revolverkogel van marinier 2D. Uktolseja was op dat moment al zwaargewond en bovendien ongewapend. De treincoupé was gevuld met rook en vanaf buiten schoten precisieschutters op de kapers. Marinier 2D heeft volgens de rechtbank in een fractie moeten beslissen en kon niet zien dat Uktolseja ongewapend en gewond was. Bovendien geldt ook hier dat Marinier 2D erop mocht vertrouwen dat zijn handelingen onder deze omstandigheden noodzakelijk waren.
De rechtbank zag daarnaast geen reden om meer getuigen op te roepen. De nabestaanden van de kapers eisten voortzetting van de zaak. Hierbij zou toenmalig minister van justitie (en oud-premier) Dries van Agt in het getuigenbankje plaats moeten nemen. De rechtbank wees deze eis af.
Conclusie
Samengevat komt de Rechtbank Den Haag tot het oordeel dat de Staat niet onrechtmatig jegens de kapers gehandeld heeft. De geweldsinstructie was proportioneel en de mariniers konden niet weten dat deze omgekomen kapers ongewapend en gewond waren tijdens de dodelijke schoten. Bovendien dienden de mariniers onder zware omstandigheden keuzes te maken tussen leven en dood. Het oordeel van de rechtbank wordt door velen positief ontvangen, door de nabestaanden vanzelfsprekend niet. Advocate Zegveld heeft namens de nabestaanden van de kapers aangekondigd in hoger beroep te gaan.
Heeft u een vraag naar aanleiding van bovenstaande blog dan kunt u vanzelfsprekend met mij contact opnemen.