9 oktober 2024
WHOA ook te gebruiken door eenmanszaak en VOF
Sinds de invoering ervan, heeft de WHOA zich als succesvolle methode bewezen om bedrijven in financiële problemen te saneren, en zo onnodige faillissementen te voorkomen.
Lees meer
16 september 2020
Wie zijn schulden niet meer kan betalen, kan (persoonlijk) failliet worden verklaard.
De rechtbank stelt dan een curator aan die de bezittingen van de schuldenaar kan verkopen, om de verkoopopbrengst te verdelen onder alle schuldeisers. In beginsel verkoopt de curator alle eigendommen van de schuldenaar. De wet maakt echter enkele specifieke uitzonderingen, zoals bed/beddengoed, huisraad, kleding, het werktuig van ambachtslieden, en auteursrechten van de oorspronkelijke maker.
>> Heeft u een vraag over dit onderwerp? Laat hier uw gegevens achter. <<
De bevoegdheid van de curator om tot verkoop over te gaan, staat in artikel 175: “de curator gaat over tot tegeldemaking van alle baten des boedels” en art. 101 van de Faillissementswet: “de curator is bevoegd goederen te vervreemden, indien en voor zover de vervreemding noodzakelijk is ter bestrijding der kosten van het faillissement”.
Als de gefailleerde persoon eigenaar is van een huis waarop een hypotheek is gevestigd, geldt dat niet de curator maar de bank (als hypotheekhouder) het huis executoriaal mag verkopen. De bank hoeft niet achteraan te sluiten in de rij van schuldeisers, maar krijgt als eerste uitgekeerd uit de verkoopopbrengst van de woning. In de praktijk zal de bank niet vaak tot daadwerkelijke veiling van het huis overgaan, maar in overleg met de curator een makelaar inschakelen om het huis op een ‘normale manier’ te verkopen. Alle partijen willen immers een zo hoog mogelijke opbrengst. De curator krijgt voor zijn medewerking dan een kleine vergoeding en ook de mogelijke overwaarde van het huis komt toe aan de failliete boedel.
Als de bank niet overgaat tot executoriale verkoop van het huis, dan kan de curator de bank daartoe dwingen, door een termijn te stellen. Als de bank binnen die termijn nog steeds het huis niet heeft verkocht, kan de curator het huis opeisen. De bank krijgt dan nog wel als eerste uitgekeerd, maar pas nadat alle kosten van het faillissement, inclusief het salaris van de curator betaald zijn.
Als een woning helemaal geen overwaarde heeft, mag de curator in dat geval het huis nog wel verkopen?
De afgelopen jaren is daar meerdere keren over geoordeeld door verschillende rechtbanken. In een geval dat zich voordeed bij de rechtbank Maastricht, ging het om een woonhuis (hoofdwoning) waarop een hypotheek rustte van € 143.000,=, maar dat in waarde was gedaald tot een getaxeerd bedrag van maximaal € 98.000,=. Bij verkoop zou de bank dus verlies laten. De maandelijkse netto hypotheeklasten voor de gefailleerde bedroegen € 647,=. Er was geen betalingsachterstand, en elke maand werd netjes betaald. Als de gefailleerde zou moeten verhuizen naar een huurwoning, zouden zijn netto maandlasten hoger uitvallen.
De bank wilde daarom het huis niet verkopen, en ook de gefailleerde niet. De curator had de bank een termijn gesteld om tot verkoop over te gaan (zie boven), maar dat had de bank niet gedaan. Daarom eiste de curator het huis op, om het te verkopen. De curator had die verkoopprijs echter niet nodig om de kosten van het faillissement mee te betalen; er waren – net – voldoende andere gelden beschikbaar om die kosten te dragen. Het resultaat van verkoop van de woning zou dus zijn, dat de curator er niets aan zou overhouden, de hele verkoopopbrengst aan de bank toekwam en de gefailleerde zou moeten verhuizen.
De rechtbank overweegt allereerst dat de curator alleen bevoegd is om goederen te verkopen als dat in het belang van de schuldeisers is of noodzakelijk om de faillissementskosten te betalen. Er is daarbuiten ook geen wettelijke verplichting voor de curator om alle eigendommen van een gefailleerde te verkopen. De rechtbank oordeelde daarom dat de curator geen “in redelijkheid te respecteren belang” had om het huis te verkopen; daarvan zou immers niemand beter worden, terwijl de bank en de gefailleerde er wel slechter van zouden worden.
Als een huis ‘onder water’ staat, dus minder waard is dan de daarop rustende hypotheekschuld, heeft opeising door de curator geen zin voor de bank, terwijl de schuldenaar op straat staat. De grote belangen van de betrokken bank en de schuldenaar, tegenover het afwezige danwel zeer geringe belang van de boedel, leiden ertoe dat in dergelijke omstandigheden de curator misbruik van recht maakt, als hij toch tot opeising en verkoop van de woning overgaat.