Twee recente uitspraken uit het westen (Gerechtshof Den Haag) en het oosten (Kantonrechter Zwolle) zijn aanleiding voor de vraag wie in het oosten of westen beter af is.
Vergelijkbare feiten
Een aantal gelijkenissen uit de beide uitspraken, met een totaal verschillende billijke vergoeding:
- Beide werknemers zijn sinds januari 2015 in dienst
- De “Haagse” werknemer als accountmanager met € 3.250,- loon per maand, en de “Zwolse” directeur met een loon van € 8.500,- per maand
- Beiden kregen “out of the blue” te horen dat de werkgever beëindiging van de arbeidsovereenkomst wil
- Zij werden beiden direct op non actief gesteld
Hoe oordelen de rechters?
De rechters nemen de ontslagmededelingen die als donderslag bij heldere hemel kwamen, de werkgevers kwalijk. Een (disfunctionerings)dossier ontbreekt; het is dan ongepast de werknemer te overvallen met de mededeling van hem afscheid te willen nemen. De non-actiefstelling, of eufemistisch genoemde vrijstelling van werk waarvoor geen deugdelijke redenen waren, achten de rechters “laakbaar” en “diffamerend”. Op die manier de arbeidsrelatie op scherp zetten en vooruit lopen op een ontslag, maakt het gedrag van de werkgevers “ernstig verwijtbaar”. In beide gevallen wordt de arbeidsovereenkomst ontbonden.
Billijke vergoeding
Dit levert de “Zwolse” directeur een billijke vergoeding van € 65.000,- op; omgerekend zo’n 7,5 maandsalaris en de Haagse accountmanager € 6.000,- (bijna 2 maandsalarissen). Een groot verschil terwijl beide rechters uit gaan van dezelfde bedoeling van de billijke vergoeding: die moet verband houden met de ernst van het verwijtbare gedrag van de werkgever en moet een prikkel zijn voor de werkgever zich in de toekomst wel netjes te gedragen. Het gaat om een compensatie van het immateriële leed dat de werkgever heeft veroorzaakt.
Punitive damages
In het oosten oordeelde het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden eerder dit jaar over een “ontoelaatbaar” ontslag van een medewerker van een kapperszaak. Het hof vindt dat de billijke vergoeding een “substantieel bedrag” moet zijn en dat dit een “punitief en afschrikwekkend karakter” heeft. De werkgever mag niet “met een koopje” van een werknemer afkomen. Toch kwam de kapperszaak er met een billijke vergoeding van € 4.000,- vanaf. Omgerekend wél 18 maandsalarissen. Inmiddels buigen de wijzen van de Hoge Raad zich over de juistheid van deze uitspraak.
Wat leren deze uitspraken?
De uitspraken laten zien dat de billijke vergoeding (ook) bij een kort dienstverband, een groot bedrag kan zijn. Een werknemer “zo maar” meedelen dat hij weg moet en hem direct schorsen, leidt tot een billijke vergoeding. Als het karakter van de “punitive damages” een grotere rol gaat spelen dan voorzie ik dat de vergoedingen, zoals nu al in het oosten, omhoog gaan.